Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Zweeds ->Zoek: stoer

Nederlandse en Zweedse zoekresultaten voor: stoer

Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. stoer:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. stör:
  2. störa:
  3. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stoer (Nederlands) in het Zweeds

stoer:

stoer bijvoeglijk naamwoord

  1. stoer (flink)
    tufft; seg; jobbigt; tuff; segt
    • tufft bijvoeglijk naamwoord
    • seg bijvoeglijk naamwoord
    • jobbigt bijvoeglijk naamwoord
    • tuff bijvoeglijk naamwoord
    • segt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor stoer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tuff tufsteen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jobbigt flink; stoer
seg flink; stoer klef; kleverig; plakkerig
segt flink; stoer gomhoudend; klef; kleverig; plakkerig
tuff flink; stoer gaaf; hard; hardhandig; mieters; onzacht; ruw; schitterend; tof
tufft flink; stoer gaaf; hard; hardhandig; mieters; onzacht; ruw; schitterend; tof

Verwante woorden van "stoer":


Wiktionary: stoer

Cross Translation:
FromToVia
• stoer → robust; solid; motståndskraftig; stabil ↔ sturdy — solid in structure or person



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor stoer (Zweeds) in het Nederlands

stör:

stör [-en] zelfstandig naamwoord

  1. stör
    de steur
    • steur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stör:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
steur stör

Synoniemen voor "stör":


Wiktionary: stör

stör
noun
  1. Acipenser sturio
Cross Translation:
FromToVia
• stör → staak ↔ stake — piece of wood
• stör → stok ↔ stick — long piece of wood
• stör → steur ↔ sturgeon — fish of family Acipenseridae
• stör → steur ↔ esturgeon — poisson
• stör → deurpost; paal; post; stijl ↔ poteau — pièce de bois de charpente, posée debout.

stoer vorm van störa:

störa werkwoord (stör, störde, stört)

  1. störa (enervera)
    verstoren; vertoornen
    • verstoren werkwoord (verstoor, verstoort, verstoorde, verstoorden, verstoord)
    • vertoornen werkwoord (vertoorn, vertoornt, vertoornde, vertoornden, vertoornd)
  2. störa (förorsaka omak; besvära)
    ontrieven
    • ontrieven werkwoord (ontrief, ontrieft, ontriefde, ontriefden, ontriefd)
  3. störa (irritera; reta; förarga)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    • irriteren werkwoord (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren werkwoord (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  4. störa (oroa; fräta)
    tobben
    • tobben werkwoord (tob, tobt, tobde, tobden, getobd)

Conjugations for störa:

presens
  1. stör
  2. stör
  3. stör
  4. stör
  5. stör
  6. stör
imperfekt
  1. störde
  2. störde
  3. störde
  4. störde
  5. störde
  6. störde
framtid 1
  1. kommer att störa
  2. kommer att störa
  3. kommer att störa
  4. kommer att störa
  5. kommer att störa
  6. kommer att störa
framtid 2
  1. skall störa
  2. skall störa
  3. skall störa
  4. skall störa
  5. skall störa
  6. skall störa
conditional
  1. skulle störa
  2. skulle störa
  3. skulle störa
  4. skulle störa
  5. skulle störa
  6. skulle störa
perfekt particip
  1. har stört
  2. har stört
  3. har stört
  4. har stört
  5. har stört
  6. har stört
imperfekt particip
  1. hade stört
  2. hade stört
  3. hade stört
  4. hade stört
  5. hade stört
  6. hade stört
blandad
  1. stör!
  3. stör!
  5. störd
  6. störande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor störa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tobben bekymrande; pinsamhet; plågsamhet; slavgöra
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ergeren förarga; irritera; reta; störa
irriteren förarga; irritera; reta; störa
ontrieven besvära; förorsaka omak; störa
op de zenuwen werken förarga; irritera; reta; störa
tobben fräta; oroa; störa
verstoren enervera; störa
vertoornen enervera; störa
vervelen förarga; irritera; reta; störa tråka ut; vara uttråkad

Synoniemen voor "störa":


Wiktionary: störa

störa
verb
  1. het functioneren nadelig beïnvloeden
Cross Translation:
FromToVia
• störa → verstoren; storen ↔ disturb — confuse or irritate
• störa → belemmeren ↔ behindern — stören, an etwas hindern, von etwas abhalten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0295 seconde
Page rendered in 1.0 seconds