Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitrusten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgerust (Nederlands) in het Zweeds

uitrusten:

uitrusten werkwoord (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)

  1. uitrusten (rusten; relaxen; verpozen)
    lägga till vila; vila; vila sig
    • lägga till vila werkwoord (lägger till vila, lade till vila, lagt till vila)
    • vila werkwoord (vilar, vilade, vilat)
    • vila sig werkwoord (vilar sig, vilade sig, vilat sig)
  2. uitrusten (toerusten; zich uitrusten)
    utrusta; preparera; utprova
    • utrusta werkwoord (utrustar, utrustade, utrustat)
    • preparera werkwoord (preparerar, preparerade, preparerat)
    • utprova werkwoord (utprovar, utprovade, utprovat)

Conjugations for uitrusten:

o.t.t.
  1. rust uit
  2. rust uit
  3. rust uit
  4. rusten uit
  5. rusten uit
  6. rusten uit
o.v.t.
  1. rustte uit
  2. rustte uit
  3. rustte uit
  4. rustten uit
  5. rustten uit
  6. rustten uit
v.t.t.
  1. ben uitgerust
  2. bent uitgerust
  3. is uitgerust
  4. zijn uitgerust
  5. zijn uitgerust
  6. zijn uitgerust
v.v.t.
  1. was uitgerust
  2. was uitgerust
  3. was uitgerust
  4. waren uitgerust
  5. waren uitgerust
  6. waren uitgerust
o.t.t.t.
  1. zal uitrusten
  2. zult uitrusten
  3. zal uitrusten
  4. zullen uitrusten
  5. zullen uitrusten
  6. zullen uitrusten
o.v.t.t.
  1. zou uitrusten
  2. zou uitrusten
  3. zou uitrusten
  4. zouden uitrusten
  5. zouden uitrusten
  6. zouden uitrusten
diversen
  1. rust uit!
  2. rust uit!
  3. uitgerust
  4. uitrustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitrusten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vila rusttijd; steuntje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga till vila relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
preparera toerusten; uitrusten; zich uitrusten aanpassen; gereedmaken; geschikt maken
utprova toerusten; uitrusten; zich uitrusten
utrusta toerusten; uitrusten; zich uitrusten bedelen; begiftigen; beschenken; gerieven; outilleren
vila relaxen; rusten; uitrusten; verpozen dutten; een dutje doen; pauzeren
vila sig relaxen; rusten; uitrusten; verpozen

Wiktionary: uitrusten


Cross Translation:
FromToVia
uitrusten utrusta equip — to furnish for service
uitrusten vila ut; vila ausruhensich ausruhen ((reflexiv)): sich erholen, entspannen
uitrusten vila ut; vila ausruhenveraltend: von etwas ausruhen ((intransitiv)): sich (nach einer Anstrengung) erholen, entspannen
uitrusten förse; utrusta ausstatten — etwas bestücken


Wiktionary: uitgerust


Cross Translation:
FromToVia
uitgerust bära; inneha bear — be equipped with