Benig in het Duits vertaald uit het Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

benig:
- grätig; voller Gräten; knochig; dürr; hager; knöchern; spindeldürr; knochenartig; ausgemergeld; beinartig; grobknochig
Wiktionary:
- benig → grätig

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor benig (Zweeds) in het Duits

benig (benigt)
grätig; voller Gräten
- grätig bijvoeglijk naamwoord
- voller Gräten bijvoeglijk naamwoord
benig (benigt)
knochig
- knochig bijvoeglijk naamwoord
benig
dürr; hager; knochig; knöchern; spindeldürr
- dürr bijvoeglijk naamwoord
- hager bijvoeglijk naamwoord
- knochig bijvoeglijk naamwoord
- knöchern bijvoeglijk naamwoord
- spindeldürr bijvoeglijk naamwoord
benig (knokig; smalt; benigt; knokigt)
knochig; knochenartig; ausgemergeld
- knochig bijvoeglijk naamwoord
- knochenartig bijvoeglijk naamwoord
- ausgemergeld bijvoeglijk naamwoord
benig (knotigt; benigt)
knochig; knöchern; knochenartig; beinartig; grobknochig
- knochig bijvoeglijk naamwoord
- knöchern bijvoeglijk naamwoord
- knochenartig bijvoeglijk naamwoord
- beinartig bijvoeglijk naamwoord
- grobknochig bijvoeglijk naamwoord

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ausgemergeld	benig; benigt; knokig; knokigt; smalt
beinartig	benig; benigt; knotigt	benigt; knogaktig; knogaktigt; knotig; knotigt
dürr	benig	fattig; fattigt; förtorkad; förtorkat; kal; kall; kallt; kalt; karg; kargt; neutralt; oberoende; objektivt; ofruktbar; ofruktbart; opartisk; opartiskt; skadat av torka; torftigt; torkad; torkat; torr; torrt; uthungrad; uttorkat; öde; ödsligt
grobknochig	benig; benigt; knotigt	kraftig; kraftigt; rejäl; rejält
grätig	benig; benigt
hager	benig	fattig; fattigt; gles; glest; kinkig; kinkigt; knapert; lång och jänglig; långt och jängligt; mager; magert; rart; skinntorrt; smal; smalt; spinkigt; spretig; spretigt; sällspord; sällsport; sällsynt; tunt; utmärglad; utmärglat
knochenartig	benig; benigt; knokig; knokigt; knotigt; smalt	benigt; knogaktig; knogaktigt; knotig; knotigt
knochig	benig; benigt; knokig; knokigt; knotigt; smalt
knöchern	benig; benigt; knotigt	ben; uthungrad
spindeldürr	benig	benigt; kinkig; kinkigt; lång och jänglig; långt och jängligt; magert; magrad; magrat; smal; smalt; spinkigt; spretig; spretigt; uthungrad
voller Gräten	benig; benigt

benig

adjective