Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. närhet:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor närhet (Zweeds) in het Duits

närhet:

närhet [-en] zelfstandig naamwoord

  1. närhet
    die Umgebung; die Nachbarschaft
  2. närhet (grannskap)
    die Umgebung; der Umkreis
    • Umgebung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Umkreis [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor närhet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Nachbarschaft närhet
Umgebung grannskap; närhet distrikt; grannskap; miljö; omgivning; område; region; territorium; zon
Umkreis grannskap; närhet distrikt; grannskap; kontur; område; region; territorium; ytterlinje; zon

Synoniemen voor "närhet":


Wiktionary: närhet

närhet
noun
  1. enge persönliche oder soziale Verbundenheit
  2. eine Zeit, die (von einem bestimmten Zeitpunkt aus gesehen) nicht weit in der Zukunft liegt
  3. geringe räumliche Entfernung, von einem bestimmten Punkt aus gesehen

Cross Translation:
FromToVia
närhet Nähe; Nachbarschaft; Umgebung buurt — de nabijheid
närhet Nähe vicinity — proximity, or the state of being near