Overzicht
Zweeds naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gissel:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor gissel (Zweeds) in het Engels

gissel:

gissel [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. gissel (plågoris)
    the scourge
    • scourge [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gissel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
scourge gissel; plågoris
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
scourge gissla; hemsökelse; hudflänga

Synoniemen voor "gissel":


Wiktionary: gissel

gissel
noun
  1. a persistent pest, illness, or source of trouble
  2. a whip often of leather

Cross Translation:
FromToVia
gissel scourge; whip GeißelPeitsche, Stab mit Riemen oder Schnüren zur Züchtigung
gissel flagellum GeißelBiologie: fadenförmige Fortbewegungshilfen von Kleinstlebewesen
gissel plague Geißel — etwas, das die Lebensgrundlage erheblich beeinträchtigt