Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. STA:
  2. söta:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. STA:
  2. staan:
  3. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor stå (Zweeds) in het Nederlands

STA:


söta:

söta werkwoord (sötar, sötade, sötat)

  1. söta (sockra)
    besuikeren; insuikeren
    • besuikeren werkwoord (besuiker, besuikert, besuikerde, besuikerden, besuikerd)
    • insuikeren werkwoord (suiker in, suikert in, suikerde in, suikerden in, ingesuikerd)
  2. söta (sockra)
    zoeten; zoetmaken
    • zoeten werkwoord (zoet, zoette, zoetten, gezoet)
    • zoetmaken werkwoord (maak zoet, maakt zoet, maakte zoet, maakten zoet, zoet gemaakt)

Conjugations for söta:

presens
  1. sötar
  2. sötar
  3. sötar
  4. sötar
  5. sötar
  6. sötar
imperfekt
  1. sötade
  2. sötade
  3. sötade
  4. sötade
  5. sötade
  6. sötade
framtid 1
  1. kommer att söta
  2. kommer att söta
  3. kommer att söta
  4. kommer att söta
  5. kommer att söta
  6. kommer att söta
framtid 2
  1. skall söta
  2. skall söta
  3. skall söta
  4. skall söta
  5. skall söta
  6. skall söta
conditional
  1. skulle söta
  2. skulle söta
  3. skulle söta
  4. skulle söta
  5. skulle söta
  6. skulle söta
perfekt particip
  1. har sötat
  2. har sötat
  3. har sötat
  4. har sötat
  5. har sötat
  6. har sötat
imperfekt particip
  1. hade sötat
  2. hade sötat
  3. hade sötat
  4. hade sötat
  5. hade sötat
  6. hade sötat
blandad
  1. söta!
  2. söta!
  3. sötad
  4. sötande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor söta:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besuikeren sockra; söta
insuikeren sockra; söta
zoeten sockra; söta
zoetmaken sockra; söta

Synoniemen voor "söta":


Wiktionary: söta


Cross Translation:
FromToVia
söta zoeten sweeten — To make sweet to the taste
söta afstompen; bot maken; lenigen; vergulden; verzoeten adoucir — Rendre doux, tempérer l’âcreté de quelque chose d’aigre, de piquant, de salé.


Wiktionary: stå


Cross Translation:
FromToVia
stå wezen; liggen; zitten; staan; zijn be — occupy a place
stå staan; opgeven say — to indicate in a written form

Verwante vertalingen van stå



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stå (Nederlands) in het Zweeds

STA:


stå vorm van staan:

staan werkwoord (sta, staat, stond, stonden, gestaan)

  1. staan
    passa; framhäva
    • passa werkwoord (passar, passade, passat)
    • framhäva werkwoord (framhäver, framhävde, framhävt)

Conjugations for staan:

o.t.t.
  1. sta
  2. staat
  3. staat
  4. staan
  5. staan
  6. staan
o.v.t.
  1. stond
  2. stond
  3. stond
  4. stonden
  5. stonden
  6. stonden
v.t.t.
  1. heb gestaan
  2. hebt gestaan
  3. heeft gestaan
  4. hebben gestaan
  5. hebben gestaan
  6. hebben gestaan
v.v.t.
  1. had gestaan
  2. had gestaan
  3. had gestaan
  4. hadden gestaan
  5. hadden gestaan
  6. hadden gestaan
o.t.t.t.
  1. zal staan
  2. zult staan
  3. zal staan
  4. zullen staan
  5. zullen staan
  6. zullen staan
o.v.t.t.
  1. zou staan
  2. zou staan
  3. zou staan
  4. zouden staan
  5. zouden staan
  6. zouden staan
en verder
  1. ben gestaan
  2. bent gestaan
  3. is gestaan
  4. zijn gestaan
  5. zijn gestaan
  6. zijn gestaan
diversen
  1. sta!
  2. stat!
  3. gestaan
  4. staand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor staan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
framhäva staan accentueren; afdwingen; beklemtonen; benadrukken; betonen; dwingen; forceren
passa staan aangenaam aandoen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; gelegen komen; geschikt zijn; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; plezieren; schikken; stroken; stroken met; uitkomen

Antoniemen van "staan":


Verwante definities voor "staan":

  1. bij hem passen1
    • dat pak staat hem goed1
  2. in een bepaalde toestand zijn1
    • dat gebouw staat leeg1
  3. op voeten of poten overeind zijn1
    • aan het eind van het concert ging het publiek staan1
  4. opgeschreven of gedrukt1
    • in de krant staat dat de minister gaat bezuinigen1
  5. zich bevinden1
    • het eten staat op tafel1

Wiktionary: staan


Cross Translation:
FromToVia
staan vara; finnas; sitta; stå; ligga be — occupy a place
staan stå say — to indicate in a written form
staan finnas there be — to exist
staan kläda habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
staan tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.