Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. herde:
  2. herde-:
  3. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor herde (Zweeds) in het Nederlands

herde:

herde [-en] zelfstandig naamwoord

  1. herde
    schapenhoeder; de hoeder
  2. herde (själasörjare; själavårdare; präst)
    de pastoor; geestelijk herder; de hoeder
  3. herde (getherde; fåraherde; vallflicka; vallpojke)
    de geitenhoeder
  4. herde (präst; pastor)
    de herder
    • herder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. herde (fåraherde)
    de schaapherder

Vertaal Matrix voor herde:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geestelijk herder herde; präst; själasörjare; själavårdare
geitenhoeder fåraherde; getherde; herde; vallflicka; vallpojke
herder herde; pastor; präst boskapsvaktare
hoeder herde; präst; själasörjare; själavårdare
pastoor herde; präst; själasörjare; själavårdare
schaapherder fåraherde; herde
schapenhoeder herde

Wiktionary: herde


Cross Translation:
FromToVia
herde herder herd — herdsman
herde herder herdsman — a person who tends livestock, especially cows and sheep
herde pastor; dominee; pastoor HirteReligion: kirchliches Gemeindeoberhaupt, Seelenhirte
herde herder HirteLandwirtschaft: Besitzer und Hüter einer Tierherde

herde-:

herde- bijvoeglijk naamwoord

  1. herde- (bukolisk; pastoralt; bukoliskt)
    bucolisch

Vertaal Matrix voor herde-:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bucolisch bukolisk; bukoliskt; herde-; pastoralt

Verwante vertalingen van herde