Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fastan:
  2. fastän:
  3. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor fastän (Zweeds) in het Nederlands

fastan:

fastan zelfstandig naamwoord

  1. fastan (Ramadan; fastemånad)
    de ramadan
    • ramadan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. fastan (fastlagen)
    de vastentijd

Vertaal Matrix voor fastan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ramadan Ramadan; fastan; fastemånad
vastentijd fastan; fastlagen fastlagen säsong

Wiktionary: fastan


Cross Translation:
FromToVia
fastan vasten; vastentijd Lent — period of penitence for Christians before Easter

fast än:


Synoniemen voor "fast än":


fastän:

fastän bijvoeglijk naamwoord

  1. fastän (låt vara)
    hoewel; alhoewel; al; ofschoon

Vertaal Matrix voor fastän:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
al fastän; låt vara redan; redant
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alhoewel fastän; låt vara
hoewel fastän; låt vara
ofschoon fastän; låt vara

Synoniemen voor "fastän":

  • ehuru; trots att; trots

Wiktionary: fastän

fastän
conjunction
  1. hoewel

Cross Translation:
FromToVia
fastän hoewel; alhoewel; ofschoon although — in spite of the fact that
fastän dat; ondanks; ook al even though — although
fastän ondanks in spite of — despite
fastän ofschoon; hoewel obschongehoben: einräumende Subjunktion. Identische Bedeutung wie obwohl, allerdings sprachlich etwas gehobener.
fastän ofschoon; hoewel obwohl — Die Subjunktion "obwohl" leitet einen Nebensatz (genauer: Konzessivsatz) ein, der einen Gegengrund nennt zu dem, was im übergeordneten Satz gesagt wurde.
fastän ofschoon; hoewel wenngleich — obgleich, obwohl