Overzicht


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor gap (Zweeds) in het Nederlands

gap:

gap [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. gap (käft; mun; näbb)
    de bek; de smoel; de muil; de waffel; het smoelwerk
    • bek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smoel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • waffel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smoelwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. gap (hiatus; lucka)
    de hiaat; de gaping
    • hiaat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gaping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. gap (tomrum; lucka)
    de lacune; de leegte; de leemte
    • lacune [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leegte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • leemte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bek gap; käft; mun; näbb
gaping gap; hiatus; lucka
hiaat gap; hiatus; lucka
lacune gap; lucka; tomrum
leegte gap; lucka; tomrum tomhet
leemte gap; lucka; tomrum
muil gap; käft; mun; näbb slipper; toffla
smoel gap; käft; mun; näbb fejs; nylle
smoelwerk gap; käft; mun; näbb fejs; nylle
waffel gap; käft; mun; näbb

Synoniemen voor "gap":


Wiktionary: gap


Cross Translation:
FromToVia
gap lacune; hiaat hiatus — gap in a series
gap afgrond abysse — géographie|fr région sous-marine très profonde, et plus particulièrement celle où ne parvenir plus la lumière solaire.
gap kloof; afgrond; bek; opening; muil gouffrecavité large et profonde, vide ou remplie d’eau.

GAP:




Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gap (Nederlands) in het Zweeds

GAP:


gappen:

gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)

  1. gappen (ontvreemden; stelen; jatten; )
    stjäla; nypa; knycka
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
    • nypa werkwoord (nypar, nypade, nypat)
    • knycka werkwoord (knycker, knyckte, knyckt)
  2. gappen (stelen; pikken; verdonkeremanen; )
    stjäla
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
  3. gappen (inpikken; pikken; ontfutselen; )
    smickra; rycka till sig; rafsa åt sig; gå och tigga
    • smickra werkwoord (smickrar, smickrade, smickrat)
    • rycka till sig werkwoord (rycker till sig, ryckte till sig, ryckt till sig)
    • rafsa åt sig werkwoord (rafsar åt sig, rafsade åt sig, rafsat åt sig)
    • gå och tigga werkwoord (går och tiggar, gick och tiggade, gått och tiggat)
  4. gappen (stelen; pikken; verduisteren; )
    stjäla; sno; snatta; knycka
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
    • sno werkwoord (snor, snodde, snott)
    • snatta werkwoord (snattar, snattade, snattat)
    • knycka werkwoord (knycker, knyckte, knyckt)
  5. gappen (snaaien; stelen; wegpikken; weggraaien)
    stjäla; sno; rycka; knycka
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
    • sno werkwoord (snor, snodde, snott)
    • rycka werkwoord (rycker, ryckte, ryckt)
    • knycka werkwoord (knycker, knyckte, knyckt)

Conjugations for gappen:

o.t.t.
  1. gap
  2. gapt
  3. gapt
  4. gappen
  5. gappen
  6. gappen
o.v.t.
  1. gapte
  2. gapte
  3. gapte
  4. gapten
  5. gapten
  6. gapten
v.t.t.
  1. heb gegapt
  2. hebt gegapt
  3. heeft gegapt
  4. hebben gegapt
  5. hebben gegapt
  6. hebben gegapt
v.v.t.
  1. had gegapt
  2. had gegapt
  3. had gegapt
  4. hadden gegapt
  5. hadden gegapt
  6. hadden gegapt
o.t.t.t.
  1. zal gappen
  2. zult gappen
  3. zal gappen
  4. zullen gappen
  5. zullen gappen
  6. zullen gappen
o.v.t.t.
  1. zou gappen
  2. zou gappen
  3. zou gappen
  4. zouden gappen
  5. zouden gappen
  6. zouden gappen
en verder
  1. is gegapt
  2. zijn gegapt
diversen
  1. gap!
  2. gapt!
  3. gegapt
  4. gappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nypa afsnoepen; kneep; knijpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå och tigga afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
knycka achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken
nypa achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken drukken; knellen; strak zitten; vastknijpen
rafsa åt sig afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
rycka gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken rukken; trekken; wegrukken; zich wringen
rycka till sig afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
smickra afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken flatteren; flemen; flikflooien; goed staan
snatta achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
sno achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken kroelen
stjäla achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afsnoepen; ladelichten; ontstelen

Wiktionary: gappen


Cross Translation:
FromToVia
gappen skinna; upptäcka dépouiller — Traductions à trier suivant le sens
gappen stjäla; sno; knycka dérober — Enlever, voler en cachette. (Sens général).