Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. höst:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. host:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor höst (Zweeds) in het Nederlands

höst:

höst [-en] zelfstandig naamwoord

  1. höst
    de herfst; het najaar
    • herfst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • najaar [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. höst
    de herfsttijd

Vertaal Matrix voor höst:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
herfst höst
herfsttijd höst
najaar höst

Wiktionary: höst

höst
noun
  1. seizoen
  2. herfst

Cross Translation:
FromToVia
höst herfst; najaar autumn — season
höst herfst; najaar automne — Saison

Verwante vertalingen van höst



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor höst (Nederlands) in het Zweeds

host:

host [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de host
  2. de host
    värd
    • värd zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor host:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
värd host gastheer; hoster; hosting; hostserviceprovider
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
värddator host hostcomputer
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
värddator informatiedienstverlening
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
värd waard