Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. imperativ:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor imperativ (Zweeds) in het Nederlands

imperativ:

imperativ bijvoeglijk naamwoord

  1. imperativ (imperativt)
    imperatief; dwingend; vereisend; gebiedend; gelastend

imperativ [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. imperativ
    de imperatief; gebiedende wijs

Vertaal Matrix voor imperativ:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebiedende wijs imperativ
imperatief imperativ
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dwingend imperativ; imperativt bindandet; slagkraftig; slagkraftigt; stringent; övertygandet
gebiedend imperativ; imperativt
imperatief imperativ; imperativt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelastend imperativ; imperativt
vereisend imperativ; imperativt

Wiktionary: imperativ


Cross Translation:
FromToVia
imperativ gebiedende wijs imperative mood — imperative mood