Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. lever:
  2. leva:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. lever:
  2. leveren:
  3. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor lever (Zweeds) in het Nederlands

lever:

lever [-en] zelfstandig naamwoord

  1. lever
    de lever
    • lever [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lever:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lever lever

Wiktionary: lever

lever
noun
  1. een bruinkleurig orgaan dat gal produceert

Cross Translation:
FromToVia
lever lever liver — organ of the body
lever levertjes; lever liver — organ as food
lever lever LeberAnatomie: für den Stoffwechsel wichtigstes, inneres Organ von Tier und Mensch
lever lever foie — Organe présent chez l’homme et chez la plupart des vertébrés, produisant la bile.

lever vorm van leva:

leva werkwoord (lever, levde, levt)

  1. leva (bo; förbli)
    leven; wonen; verblijven; resideren; logeren
    • leven werkwoord (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • wonen werkwoord (woon, woont, woonde, woonden, gewoond)
    • verblijven werkwoord (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)
    • resideren werkwoord (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)

Conjugations for leva:

presens
  1. lever
  2. lever
  3. lever
  4. lever
  5. lever
  6. lever
imperfekt
  1. levde
  2. levde
  3. levde
  4. levde
  5. levde
  6. levde
framtid 1
  1. kommer att leva
  2. kommer att leva
  3. kommer att leva
  4. kommer att leva
  5. kommer att leva
  6. kommer att leva
framtid 2
  1. skall leva
  2. skall leva
  3. skall leva
  4. skall leva
  5. skall leva
  6. skall leva
conditional
  1. skulle leva
  2. skulle leva
  3. skulle leva
  4. skulle leva
  5. skulle leva
  6. skulle leva
perfekt particip
  1. har levt
  2. har levt
  3. har levt
  4. har levt
  5. har levt
  6. har levt
imperfekt particip
  1. hade levt
  2. hade levt
  3. hade levt
  4. hade levt
  5. hade levt
  6. hade levt
blandad
  1. lev!
  2. lev!
  3. levd
  4. levande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor leva:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leven existens; liv; livsväg; oljud; rabalder; tumult; varande
verblijven boende; levande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leven bo; förbli; leva arbeta; existera; finnas; fortsätta; fungera; vara till
logeren bo; förbli; leva stanna över natten; tillbringa natten; övernatta
resideren bo; förbli; leva bo; residera; vara etablerad
verblijven bo; förbli; leva
wonen bo; förbli; leva

Wiktionary: leva


Cross Translation:
FromToVia
leva rondhangen; verblijven dwell — live, reside
leva leven live — be alive
leva overleven; verderleven; voortbestaan live — survive, persevere
leva leven lebenBiologie: Stoffwechsel betreiben, sich vermehren und wachsen
leva leven lebenwohnen
leva leven leben — seine Existenz gestalten
leva leven vivredouer de vie, être en vie.

Verwante vertalingen van lever



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lever (Nederlands) in het Zweeds

lever:

lever [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de lever
    lever
    • lever [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lever:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lever lever

Verwante woorden van "lever":

  • leveren, levers, levertje, levertjes

Verwante definities voor "lever":

  1. orgaan in buikholte dat je bloed zuivert1
    • hij heeft last van zijn lever1

Wiktionary: lever

lever
noun
  1. een bruinkleurig orgaan dat gal produceert

Cross Translation:
FromToVia
lever lever liver — organ of the body
lever lever liver — organ as food
lever lever LeberAnatomie: für den Stoffwechsel wichtigstes, inneres Organ von Tier und Mensch
lever lever foie — Organe présent chez l’homme et chez la plupart des vertébrés, produisant la bile.

leveren:

leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)

  1. leveren (aanleveren; bezorgen; brengen; )
    skicka; leverera; lämna
    • skicka werkwoord (skickar, skickade, skickat)
    • leverera werkwoord (levererar, levererade, levererat)
    • lämna werkwoord (lämnar, lämnade, lämnat)
  2. leveren (iemand iets flikken; lappen; flikken)
    göra någon illa
    • göra någon illa werkwoord (gör någon illa, gjorde någon illa, gjort någon illa)
  3. leveren
    ge; leverera
    • ge werkwoord (ger, gav, givit)
    • leverera werkwoord (levererar, levererade, levererat)

Conjugations for leveren:

o.t.t.
  1. lever
  2. levert
  3. levert
  4. leveren
  5. leveren
  6. leveren
o.v.t.
  1. leverde
  2. leverde
  3. leverde
  4. leverden
  5. leverden
  6. leverden
v.t.t.
  1. heb geleverd
  2. hebt geleverd
  3. heeft geleverd
  4. hebben geleverd
  5. hebben geleverd
  6. hebben geleverd
v.v.t.
  1. had geleverd
  2. had geleverd
  3. had geleverd
  4. hadden geleverd
  5. hadden geleverd
  6. hadden geleverd
o.t.t.t.
  1. zal leveren
  2. zult leveren
  3. zal leveren
  4. zullen leveren
  5. zullen leveren
  6. zullen leveren
o.v.t.t.
  1. zou leveren
  2. zou leveren
  3. zou leveren
  4. zouden leveren
  5. zouden leveren
  6. zouden leveren
en verder
  1. ben geleverd
  2. bent geleverd
  3. is geleverd
  4. zijn geleverd
  5. zijn geleverd
  6. zijn geleverd
diversen
  1. lever!
  2. levert!
  3. geleverd
  4. leverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leveren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. leveren
    leverans
  2. leveren

Vertaal Matrix voor leveren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leverans leveren afgeven; afgifte; afleveren; aflevering; afstaan; bezorging; geleverde; leverantie; levering; oplevering; overdracht; uitlevering; zending
lämna heengaan; vertrekken; weggaan
skicka verzending
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ge leveren aangeven; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; komen tot; overgeven; overhandigen; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toesteken
göra någon illa flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren
leverera aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; inleveren; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; verlenen; verstrekken
lämna aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afbreken; afstand doen; afzien; eraf gaan; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan; zich verwijderen
skicka aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren aanbieden; aangeven; aanreiken; geven; opsturen; posten; reiken; sturen; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
- afleveren; bezorgen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
etablering leveren

Verwante woorden van "leveren":


Synoniemen voor "leveren":


Antoniemen van "leveren":


Verwante definities voor "leveren":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • hij levert kroketten aan verschillende snackbars1
  2. geven zodat er iets mee gedaan kan worden1
    • een koe levert minstens 20 liter melk1

Wiktionary: leveren


Cross Translation:
FromToVia
leveren distribuera distribute — to supply to retail outlets
leveren avleverera; leverera fournirpourvoir, approvisionner.
leveren avleverera; leverera; lämna livrer — Traductions à trier suivant le sens