Duits

Uitgebreide vertaling voor belasten (Duits) in het Nederlands

belasten:

belasten werkwoord (belaste, belastest, belastet, belastete, belastetet, belastet)

  1. belasten (elektricität aufladen; einladen; laden; )
  2. belasten (Schwerer machen; beschweren; erschweren; )
    bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen
  3. belasten
    debiteren

Conjugations for belasten:

Präsens
  1. belaste
  2. belastest
  3. belastet
  4. belasten
  5. belastet
  6. belasten
Imperfekt
  1. belastete
  2. belastetest
  3. belastete
  4. belasteten
  5. belastetet
  6. belasteten
Perfekt
  1. habe belastet
  2. hast belastet
  3. hat belastet
  4. haben belastet
  5. habt belastet
  6. haben belastet
1. Konjunktiv [1]
  1. belaste
  2. belastest
  3. belaste
  4. belasten
  5. belastet
  6. belasten
2. Konjunktiv
  1. belastete
  2. belastetest
  3. belastete
  4. belasteten
  5. belastetet
  6. belasteten
Futur 1
  1. werde belasten
  2. wirst belasten
  3. wird belasten
  4. werden belasten
  5. werdet belasten
  6. werden belasten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde belasten
  2. würdest belasten
  3. würde belasten
  4. würden belasten
  5. würdet belasten
  6. würden belasten
Diverses
  1. belast!
  2. belastet!
  3. belasten Sie!
  4. belastet
  5. belastend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor belasten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwaren Schwerer machen; beladen; belasten; beschweren; erschweren; schwerer machen; verstärken beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren
debiteren belasten
gewicht toevoegen Schwerer machen; beladen; belasten; beschweren; erschweren; schwerer machen; verstärken
opladen elektriciteit aufladen; befrachten; beladen; belasten; einladen; elektricität aufladen; laden
opnieuw laden aufladen; befrachten; beladen; belasten; einladen; elektricität aufladen; laden erneut laden
verzwaren Schwerer machen; beladen; belasten; beschweren; erschweren; schwerer machen; verstärken schwerer machen
zwaarder maken Schwerer machen; beladen; belasten; beschweren; erschweren; schwerer machen; verstärken erschweren; schwerer machen

Synoniemen voor "belasten":


Wiktionary: belasten

belasten
verb
  1. gewichten plaatsen op
  2. bezwarende verklaaringen voor iemand afleggen

Cross Translation:
FromToVia
belasten bezwaren burden — encumber
belasten afbreken; delen; splitsen; opsplitsen; verdelen; omzetten; verkopen; debiteren débitervendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor belasten (Nederlands) in het Duits

belasten:

belasten werkwoord (belast, belastte, belastten, belast)

  1. belasten (opdragen)
    beauftragen; auftragen
    • beauftragen werkwoord (beuaftrage, beuaftragst, beuaftragt, beuaftragte, beuaftragtet, beauftragt)
    • auftragen werkwoord (trage auf, trägst auf, trägt auf, trug auf, trugt auf, aufgetragen)

Conjugations for belasten:

o.t.t.
  1. belast
  2. belast
  3. belast
  4. belasten
  5. belasten
  6. belasten
o.v.t.
  1. belastte
  2. belastte
  3. belastte
  4. belastten
  5. belastten
  6. belastten
v.t.t.
  1. heb belast
  2. hebt belast
  3. heeft belast
  4. hebben belast
  5. hebben belast
  6. hebben belast
v.v.t.
  1. had belast
  2. had belast
  3. had belast
  4. hadden belast
  5. hadden belast
  6. hadden belast
o.t.t.t.
  1. zal belasten
  2. zult belasten
  3. zal belasten
  4. zullen belasten
  5. zullen belasten
  6. zullen belasten
o.v.t.t.
  1. zou belasten
  2. zou belasten
  3. zou belasten
  4. zouden belasten
  5. zouden belasten
  6. zouden belasten
diversen
  1. belast!
  2. belast!
  3. belast
  4. belastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor belasten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auftragen belasten; opdragen aan tafel bedienen; afdragen; bedienen; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; grootspreken; onverlangd krijgen; opdienen; opdissen; opdoen; opdragen; oplopen; opscheppen; opsnijden; slijten; snoeven; verordenen; verslijten; verteren; voorschotelen; voorschrijven; voorzetten
beauftragen belasten; opdragen bevelen; bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; omhoogbrengen; opdragen; rechtop zetten; verordenen; verordonneren

Wiktionary: belasten

belasten
verb
  1. gewichten plaatsen op

Cross Translation:
FromToVia
belasten aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen; antun; anziehen; auflegen; anlegen; zwingen; anmuten; andrehen imposer — Traductions à trier suivant le sens