Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. kaputtgehen:
  2. kaputt gehen:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor kaputtgehen (Duits) in het Nederlands

kaputtgehen:

kaputtgehen werkwoord

  1. kaputtgehen
    begeven; flippen
    • begeven werkwoord (begeef, begeeft, begaf, begaven, begeven)
    • flippen werkwoord (flip, flipt, flipte, flipten, geflipt)

Vertaal Matrix voor kaputtgehen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begeven kaputtgehen
flippen kaputtgehen

Synoniemen voor "kaputtgehen":

  • abrauchen; den Bach runter gehen; den Geist aufgeben; vor die Hunde gehen; über die Wupper gehen

Wiktionary: kaputtgehen


Cross Translation:
FromToVia
kaputtgehen breken break — intransitive: to separate into (to end up in) two or more pieces
kaputtgehen stukgaan; kapotgaan break — intransitive: to stop functioning properly or altogether

kaputt gehen:

kaputt gehen werkwoord

  1. kaputt gehen (entzwei gehen; zerbrechen)
    kapotgaan; stukgaan; onklaar raken
    • kapotgaan werkwoord (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
    • stukgaan werkwoord (ga stuk, gaat stuk, ging stuk, gingen stuk, stukgegaan)
    • onklaar raken werkwoord

Vertaal Matrix voor kaputt gehen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kapotgaan entzwei gehen; kaputt gehen; zerbrechen dahingehen; entschlafen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden
onklaar raken entzwei gehen; kaputt gehen; zerbrechen
stukgaan entzwei gehen; kaputt gehen; zerbrechen