Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. schlendern:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor schlendern (Duits) in het Nederlands

schlendern:

schlendern werkwoord (schlendere, schlenderst, schlendert, schlenderte, schlendertet, geschlendert)

  1. schlendern (spazierengehen; spazieren; bummeln; herumschlendern)
    wandelen; lopen; slenteren; kuieren; rondslenteren
    • wandelen werkwoord (wandel, wandelt, wandelde, wandelden, gewandeld)
    • lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • slenteren werkwoord (slenter, slentert, slenterde, slenterden, geslenterd)
    • kuieren werkwoord (kuier, kuiert, kuierde, kuierden, gekuierd)
    • rondslenteren werkwoord (slenter rond, slentert rond, slenterde rond, slenterden rond, rondgeslenterd)
  2. schlendern (bummeln; herumspazieren; herumschlendern; umherschlendern)
    rondwandelen; rondlopen; rondslenteren
    • rondwandelen werkwoord (wandel rond, wandelt rond, wandelde rond, wandelden rond, rondgewandeld)
    • rondlopen werkwoord (loop rond, loopt rond, liep rond, liepen rond, rondgelopen)
    • rondslenteren werkwoord (slenter rond, slentert rond, slenterde rond, slenterden rond, rondgeslenterd)
  3. schlendern (spazieren; trödeln; spazierengehen; flanieren)
    slenteren; drentelen
    • slenteren werkwoord (slenter, slentert, slenterde, slenterden, geslenterd)
    • drentelen werkwoord (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
  4. schlendern (trödeln; spazieren; spazierengehen; )
    banjeren
  5. schlendern (flanieren; spazieren; trödeln; )
    flaneren
    • flaneren werkwoord (flaneer, flaneert, flaneerde, flaneerden, geflaneerd)
  6. schlendern (paradieren; flanieren)
    paraderen
    • paraderen werkwoord (paradeer, paradeert, paradeerde, paradeerden, geparadeerd)

Conjugations for schlendern:

Präsens
  1. schlendere
  2. schlenderst
  3. schlendert
  4. schlenderen
  5. schlendert
  6. schlenderen
Imperfekt
  1. schlenderte
  2. schlendertest
  3. schlenderte
  4. schlenderten
  5. schlendertet
  6. schlenderten
Perfekt
  1. habe geschlendert
  2. hast geschlendert
  3. hat geschlendert
  4. haben geschlendert
  5. habt geschlendert
  6. haben geschlendert
1. Konjunktiv [1]
  1. schlendere
  2. schlenderest
  3. schlendere
  4. schlenderen
  5. schlenderet
  6. schlenderen
2. Konjunktiv
  1. schlenderte
  2. schlendertest
  3. schlenderte
  4. schlenderten
  5. schlendertet
  6. schlenderten
Futur 1
  1. werde schlendern
  2. wirst schlendern
  3. wird schlendern
  4. werden schlendern
  5. werdet schlendern
  6. werden schlendern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schlendern
  2. würdest schlendern
  3. würde schlendern
  4. würden schlendern
  5. würdet schlendern
  6. würden schlendern
Diverses
  1. schlender!
  2. schlendert!
  3. schlenderen Sie!
  4. geschlendert
  5. schlendernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schlendern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lopen Gelaufe; Laufen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banjeren bummeln; gehen; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; wandeln
drentelen flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln faulenzen; trödeln; verzögern; zaudern; zweifeln; zögern; zügern
flaneren flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
kuieren bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
lopen bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen bummeln; fließen; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; strömen; wandern
paraderen flanieren; paradieren; schlendern
rondlopen bummeln; herumschlendern; herumspazieren; schlendern; umherschlendern herumgehen; herumlaufen; herumschlendern
rondslenteren bummeln; herumschlendern; herumspazieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; umherschlendern
rondwandelen bummeln; herumschlendern; herumspazieren; schlendern; umherschlendern
slenteren bummeln; flanieren; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
wandelen bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen

Synoniemen voor "schlendern":


Wiktionary: schlendern

schlendern
verb
  1. doelloos rondlopen

Cross Translation:
FromToVia
schlendern slenteren amble — to stroll or walk slowly and leisurely
schlendern zwerven; rondtrekken wander — to move without purpose or destination