Engels

Uitgebreide synoniemen voor ability in het Engels

ability:

ability [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the ability
    the ability; the skill; the dexterity; the adroitness; the knack
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dexterity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • adroitness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the ability
    the capacity; the talent; the ingenuity; the ability; the aptitude; the natural ability; the gift
  3. the ability
    the capability; the capacity; the ability; the quality
  4. the ability
    the capacity; the ability; the power
    • capacity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. the ability
    the ability; the skill
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. the ability
    the suitability; the appropriateness; the ability
  7. the ability
    the art; the trick; the dexterity; the agility; the adroitness; the ability; the skill; the knack
    • art [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trick [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dexterity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • agility [the ~] zelfstandig naamwoord
    • adroitness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. the ability
    the ability; the skill; the knack
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. the ability
    the capacity; the horse-power; the capability; the ability; the quality
  10. the ability
    – the quality of being able to perform; a quality that permits or facilitates achievement or accomplishment 1
    the ability
    – the quality of being able to perform; a quality that permits or facilitates achievement or accomplishment 1
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
  11. the ability
    – possession of the qualities (especially mental qualities) required to do something or get something done 1
    the ability; the power
    – possession of the qualities (especially mental qualities) required to do something or get something done 1
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
      • danger heightened his powers of discrimination1

Verwante woorden van "ability":


Alternatieve synoniemen voor "ability":


Antoniemen van "ability":


Verwante definities voor "ability":

  1. the quality of being able to perform; a quality that permits or facilitates achievement or accomplishment1
  2. possession of the qualities (especially mental qualities) required to do something or get something done1

Verwante synoniemen voor ability