Engels

Uitgebreide synoniemen voor knack in het Engels

knack:

knack [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the knack
    the feeling; the knack
    • feeling [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the knack
    the ability; the skill; the dexterity; the adroitness; the knack
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dexterity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • adroitness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the knack
    the art; the trick; the dexterity; the agility; the adroitness; the ability; the skill; the knack
    • art [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trick [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dexterity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • agility [the ~] zelfstandig naamwoord
    • adroitness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the knack
    the ability; the skill; the knack
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • skill [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. the knack
    the trick; the sleight of hand; the gimmick; the knack
  6. the knack
    – a special way of doing something 1
    the bent; the hang; the knack
    – a special way of doing something 1
    • bent [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he had a bent for it1
    • hang [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he couldn't get the hang of it1
    • knack [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he had a special knack for getting into trouble1

Verwante woorden van "knack":

  • knacks

Alternatieve synoniemen voor "knack":


Verwante definities voor "knack":

  1. a special way of doing something1
    • he had a special knack for getting into trouble1