Engels

Uitgebreide vertaling voor rust (Engels) in het Nederlands

rust:

rust [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the rust
    de roest
    • roest [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the rust (perch)
    het ijzeroxide

to rust werkwoord (rusts, rusted, rusting)

  1. to rust (roost)
    roesten; verroesten; door roest ingevreten worden; inroesten
  2. to rust (roost; perch)
    vastroesten
    • vastroesten werkwoord (roest vast, roestte vast, roestten vast, vastgeroest)

Conjugations for rust:

present
  1. rust
  2. rust
  3. rusts
  4. rust
  5. rust
  6. rust
simple past
  1. rusted
  2. rusted
  3. rusted
  4. rusted
  5. rusted
  6. rusted
present perfect
  1. have rusted
  2. have rusted
  3. has rusted
  4. have rusted
  5. have rusted
  6. have rusted
past continuous
  1. was rusting
  2. were rusting
  3. was rusting
  4. were rusting
  5. were rusting
  6. were rusting
future
  1. shall rust
  2. will rust
  3. will rust
  4. shall rust
  5. will rust
  6. will rust
continuous present
  1. am rusting
  2. are rusting
  3. is rusting
  4. are rusting
  5. are rusting
  6. are rusting
subjunctive
  1. be rusted
  2. be rusted
  3. be rusted
  4. be rusted
  5. be rusted
  6. be rusted
diverse
  1. rust!
  2. let's rust!
  3. rusted
  4. rusting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor rust:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ijzeroxide perch; rust iron oxide
roest rust
vastroesten rust fast
- rust fungus; rusting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
door roest ingevreten worden roost; rust
inroesten roost; rust
roesten roost; rust
vastroesten perch; roost; rust
verroesten roost; rust
- corrode; eat
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- rust-brown; rusty

Verwante woorden van "rust":

  • rusting, rusts

Synoniemen voor "rust":


Verwante definities voor "rust":

  1. of the brown color of rust1
  2. any of various fungi causing rust disease in plants1
  3. the formation of reddish-brown ferric oxides on iron by low-temperature oxidation in the presence of water1
  4. a plant disease that produces a reddish-brown discoloration of leaves and stems; caused by various rust fungi1
  5. a red or brown oxide coating on iron or steel caused by the action of oxygen and moisture1
  6. become coated with oxide1
  7. become destroyed by water, air, or a corrosive such as an acid1
    • The pipes rusted1
  8. cause to deteriorate due to the action of water, air, or an acid1
    • The steady dripping of water rusted the metal stopper in the sink1

Wiktionary: rust

rust
noun
  1. result of oxidation
  2. colour
verb
  1. to oxidise
rust
verb
  1. het langzaam oxideren van ijzerhoudende materialen
  2. door roest vast gaan zitten

Cross Translation:
FromToVia
rust roesten roesten — door roest vast gaan zitten
rust roesten roesten — het langzaam oxideren van ijzerhoudende materialen
rust roest rouille — Matière friable, composée d’hydroxyde de fer, qui se forme sur les métaux ferreux par oxydation au contact de l’eau et de l’air.

Verwante vertalingen van rust



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rust (Nederlands) in het Engels

rust:

rust [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de rust (gemoedsrust; sereniteit; gerustheid)
    the serenity; the peace of mind; the tranquillity of mind; the composure; the inner peace; the calm; the inner calm
  2. de rust (vredigheid; kalmte)
    the peace; the silence; the quiet
    • peace [the ~] zelfstandig naamwoord
    • silence [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quiet [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de rust (rustigheid; vrede; kalmte)
    the tranquillity; the calmness; the quietness; the tranquility
  4. de rust (rustpauze; rusttijd; verpozing; rustpoos)
    the rest-break; the intermission; the break; the interval

Vertaal Matrix voor rust:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rustpauze; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
calm gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit windstilte
calmness kalmte; rust; rustigheid; vrede bedaardheid; geduld; gemak; kalmheid
composure gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit beheersing; controle; gelijkmatigheid; gelijkmoedigheid; kalmte; onverstoorbaarheid; zelfbeheersing
inner calm gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit
inner peace gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit
intermission rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing onderbreken; onderbreking; pauze; tussenpoos; tussenpozen; verbreken; werkpauze
interval rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing interim; interval; onderbreking; pauze; speelkwartier; toonafstand; tussenpoos; tussentijd
peace kalmte; rust; vredigheid vrede; vredestijd
peace of mind gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit zielenrust
quiet kalmte; rust; vredigheid kalmte; stilheid; stilte
quietness kalmte; rust; rustigheid; vrede ingetogenheid; makheid; tamheid; zedigheid
rest-break rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing
serenity gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit
silence kalmte; rust; vredigheid kalmte; stilheid; stilte; stilzwijgen; stilzwijgendheid; zwijgen; zwijgzaamheid
tranquility kalmte; rust; rustigheid; vrede
tranquillity kalmte; rust; rustigheid; vrede
tranquillity of mind gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit
- stilte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
calm kalmeren
quiet begeerte stillen; bevredigen; voldoening geven
silence begeerte stillen; bevredigen; het zwijgen opleggen; laten zwijgen; voldoening geven
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calm bedaard; berustend; bladstil; gedeisd; geduldig; gelaten; gelijkmoedig; gerust; kalm; kalm afwachtend; kalmpjes; lijdelijk; onbewogen; rustig; sereen; stil; vredig; vreedzaam; windstil
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
quiet bedaard; gelijkmoedig; gerust; kalm; kalmpjes; onbewogen; rustig; rustige; sereen; stil; vredig; vreedzaam

Verwante woorden van "rust":

  • rustten

Synoniemen voor "rust":


Antoniemen van "rust":


Verwante definities voor "rust":

  1. pauze in voetbalwedstrijd2
    • je kunt wel iets inschenken, het is rust2
  2. toestand waarin je niets doet2
    • ik moet wat rust hebben2
  3. zonder geluiden of bewegingen2
    • de rust werd niet verstoord2

Wiktionary: rust

rust
noun
  1. tijdloze toestand van kalmte
  2. een tijdelijke toestand van ontspanning na arbeid, moeite of inspanning
  3. periode van weinig of geen activiteit
  4. pauze in een wedstrijd
  5. moment van stilte in muziek
  6. steunpunt
rust
noun
  1. the state with absence of noise and disturbance
  2. tranquility, quiet, harmony
  3. state of mind
  4. rest
  5. relief afforded by sleeping; sleep
  6. relief from exertion; state of quiet and recreation
  7. peace, freedom from trouble, tranquility
  8. repose afforded by death
  9. pause of a specified length in a piece of music
  10. physics: absence of motion
interjection
  1. abbreviation: rest in peace

Cross Translation:
FromToVia
rust peace Frieden — Ruhe, beruhigende Stille
rust pause; break; intermission; recess; interlude; lull; respite; interval; rest pausesuspension, interruption momentanée d’une action.
rust calmness; composure; peacefulness; stillness; tranquility; deadlock; immobility; inaction; stagnation; repose; rest; break; intermission; pause; recess; interlude; lull; respite; interval; calm; quiet reposprivation, cessation de mouvement, d’activité ou d’effort,.

rust vorm van rusten:

rusten werkwoord (rust, rustte, rustten, gerust)

  1. rusten (uitrusten; relaxen; verpozen)
    to repose; to rest; to take a rest
    • repose werkwoord (reposes, reposed, reposing)
    • rest werkwoord (rests, rested, resting)
    • take a rest werkwoord (takes a rest, took a rest, taking rest)

Conjugations for rusten:

o.t.t.
  1. rust
  2. rust
  3. rust
  4. rusten
  5. rusten
  6. rusten
o.v.t.
  1. rustte
  2. rustte
  3. rustte
  4. rustten
  5. rustten
  6. rustten
v.t.t.
  1. heb gerust
  2. hebt gerust
  3. heeft gerust
  4. hebben gerust
  5. hebben gerust
  6. hebben gerust
v.v.t.
  1. had gerust
  2. had gerust
  3. had gerust
  4. hadden gerust
  5. hadden gerust
  6. hadden gerust
o.t.t.t.
  1. zal rusten
  2. zult rusten
  3. zal rusten
  4. zullen rusten
  5. zullen rusten
  6. zullen rusten
o.v.t.t.
  1. zou rusten
  2. zou rusten
  3. zou rusten
  4. zouden rusten
  5. zouden rusten
  6. zouden rusten
diversen
  1. rust!
  2. rust!
  3. gerust
  4. rustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rusten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rest afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; overblijfsel; residu; rest; ruststand; rustteken; sediment; steuntje; zetsel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
repose relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
rest relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
take a rest relaxen; rusten; uitrusten; verpozen

Wiktionary: rusten

rusten
verb
  1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
rusten
verb
  1. intransitive: take repose
  2. stop working, become inactive

Cross Translation:
FromToVia
rusten relax; rest; repose reposer — Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue.