Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. profiteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor profiteren (Nederlands) in het Duits

profiteren:

profiteren werkwoord (profiteer, profiteert, profiteerde, profiteerden, geprofiteerd)

  1. profiteren (voordeel trekken)
    profitieren
    • profitieren werkwoord (profitiere, profitierst, profitiert, profitierte, profitiertet, profitiert)

Conjugations for profiteren:

o.t.t.
  1. profiteer
  2. profiteert
  3. profiteert
  4. profiteren
  5. profiteren
  6. profiteren
o.v.t.
  1. profiteerde
  2. profiteerde
  3. profiteerde
  4. profiteerden
  5. profiteerden
  6. profiteerden
v.t.t.
  1. heb geprofiteerd
  2. hebt geprofiteerd
  3. heeft geprofiteerd
  4. hebben geprofiteerd
  5. hebben geprofiteerd
  6. hebben geprofiteerd
v.v.t.
  1. had geprofiteerd
  2. had geprofiteerd
  3. had geprofiteerd
  4. hadden geprofiteerd
  5. hadden geprofiteerd
  6. hadden geprofiteerd
o.t.t.t.
  1. zal profiteren
  2. zult profiteren
  3. zal profiteren
  4. zullen profiteren
  5. zullen profiteren
  6. zullen profiteren
o.v.t.t.
  1. zou profiteren
  2. zou profiteren
  3. zou profiteren
  4. zouden profiteren
  5. zouden profiteren
  6. zouden profiteren
diversen
  1. profiteer!
  2. profiteert!
  3. geprofiteerd
  4. profiterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor profiteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
profitieren profiteren; voordeel trekken

Wiktionary: profiteren

profiteren
verb
  1. Nutzen ziehen, aus etwas Profit ziehen

Cross Translation:
FromToVia
profiteren profitieren; dienen; nutzen profitertirer un émolument, faire un gain.