Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. schakeren:
  2. schaker:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schakeren (Nederlands) in het Engels

schakeren:

schakeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schakeren
    the grading; the nuancing
    • grading [the ~] zelfstandig naamwoord
    • nuancing [the ~] zelfstandig naamwoord

schakeren werkwoord (schakeer, schakeert, schakeerde, schakeerden, geschakeerd)

  1. schakeren (onderscheid aanbrengen in; nuanceren)
    to nuance; to distinguish; to discern; to discriminate; to differentiate
    • nuance werkwoord (nuances, nuanced, nuancing)
    • distinguish werkwoord (distinguishes, distinguished, distinguishing)
    • discern werkwoord (discerns, discerned, discerning)
    • discriminate werkwoord (discriminates, discriminated, discriminating)
    • differentiate werkwoord (differentiates, differentiated, differentiating)

Conjugations for schakeren:

o.t.t.
  1. schakeer
  2. schakeert
  3. schakeert
  4. schakeeren
  5. schakeeren
  6. schakeeren
o.v.t.
  1. schakeerde
  2. schakeerde
  3. schakeerde
  4. schakeerden
  5. schakeerden
  6. schakeerden
v.t.t.
  1. heb geschakeerd
  2. hebt geschakeerd
  3. heeft geschakeerd
  4. hebben geschakeerd
  5. hebben geschakeerd
  6. hebben geschakeerd
v.v.t.
  1. had geschakeerd
  2. had geschakeerd
  3. had geschakeerd
  4. hadden geschakeerd
  5. hadden geschakeerd
  6. hadden geschakeerd
o.t.t.t.
  1. zal schakeren
  2. zult schakeren
  3. zal schakeren
  4. zullen schakeren
  5. zullen schakeren
  6. zullen schakeren
o.v.t.t.
  1. zou schakeren
  2. zou schakeren
  3. zou schakeren
  4. zouden schakeren
  5. zouden schakeren
  6. zouden schakeren
en verder
  1. ben geschakeerd
  2. bent geschakeerd
  3. is geschakeerd
  4. zijn geschakeerd
  5. zijn geschakeerd
  6. zijn geschakeerd
diversen
  1. schakeer!
  2. schakeert!
  3. geschakeerd
  4. schakerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schakeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
differentiate maken van onderscheid; onderscheiding
grading schakeren
nuancing schakeren nuancering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
differentiate nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren afscheiden; afsplitsen; afzonderen; differentiëren; nuanceren; scheiden; separeren; splitsen
discern nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren onderscheiden; van elkaar onderscheiden
discriminate nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren achterstellen; discrimineren
distinguish nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren onderscheid maken; onderscheiden
nuance nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren nuanceren

Verwante woorden van "schakeren":


schaker:

schaker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schaker (schaakspeler)
    the chess player

Vertaal Matrix voor schaker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chess player schaakspeler; schaker

Verwante woorden van "schaker":


Wiktionary: schaker

schaker
noun
  1. one who performs kidnap
  2. a person who plays chess