Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wegsmijten (Nederlands) in het Spaans

wegsmijten:

wegsmijten werkwoord (smijt weg, smeet weg, smeten weg, weggesmeten)

  1. wegsmijten
    tirar; arrojar; desechar; echar; desperdiciar; derrochar; malgastar; despilfarrar; dilapidar; echar a perder

Conjugations for wegsmijten:

o.t.t.
  1. smijt weg
  2. smijt weg
  3. smijt weg
  4. smijten weg
  5. smijten weg
  6. smijten weg
o.v.t.
  1. smeet weg
  2. smeet weg
  3. smeet weg
  4. smeten weg
  5. smeten weg
  6. smeten weg
v.t.t.
  1. heb weggesmeten
  2. hebt weggesmeten
  3. heeft weggesmeten
  4. hebben weggesmeten
  5. hebben weggesmeten
  6. hebben weggesmeten
v.v.t.
  1. had weggesmeten
  2. had weggesmeten
  3. had weggesmeten
  4. hadden weggesmeten
  5. hadden weggesmeten
  6. hadden weggesmeten
o.t.t.t.
  1. zal wegsmijten
  2. zult wegsmijten
  3. zal wegsmijten
  4. zullen wegsmijten
  5. zullen wegsmijten
  6. zullen wegsmijten
o.v.t.t.
  1. zou wegsmijten
  2. zou wegsmijten
  3. zou wegsmijten
  4. zouden wegsmijten
  5. zouden wegsmijten
  6. zouden wegsmijten
diversen
  1. smijt weg!
  2. smijt weg!
  3. weggesmeten
  4. wegsmijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wegsmijten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar gesmijt
echar weggooien
tirar afdrukken; drukken; weggooien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar wegsmijten afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; deponeren; golven; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wisselen; zwaaien
derrochar wegsmijten doorjagen; opmaken; verboemelen; verbrassen; verbruiken; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen
desechar wegsmijten aan de dijk zetten; afdanken; afschaffen; afvloeien; congé geven; ecarteren; eruit gooien; van zijn positie verdrijven; weggooien
desperdiciar wegsmijten haspelen; kwijt raken; tot een warboel maken; verboemelen; verbrassen; vergieten; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verliezen; verprutsen; verspillen; verwarren; wegmaken; zoek maken; zoekmaken
despilfarrar wegsmijten doorjagen; opmaken; potverteren; verboemelen; verbrassen; verbruiken; verkopen; verkwanselen; verkwisten; versjacheren; verspillen
dilapidar wegsmijten verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen
echar wegsmijten afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsturen; wegzenden
echar a perder wegsmijten bederven; corrumperen; in de war sturen; nekken; ruïneren; verbeuren; verderven; verprutsen; verzieken
malgastar wegsmijten verbeuzelen; verboemelen; verbrassen; verdoen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verlummelen; verspillen
tirar wegsmijten afdanken; afdrukken; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; binnenwerpen; ecarteren; keilen; naar beneden gooien; neergooien; omduwen; omstoten; omverrukken; omverstoten; op de grond gooien; opspannen; schieten; schoten lossen; smijten; spannen; tevoorschijn trekken; trekker overhalen; vuren; weggooien