Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. finish:
  2. finishen:
  3. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. finish:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor finish (Nederlands) in het Frans

finish:

finish [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de finish (finishlijn; eindpunt; einde; meet; eindstreep)
    l'arrivée; le finish; la fin; la ligne d'arrivée

Vertaal Matrix voor finish:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrivée einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet aankomen; aankomst; arriveren; binnenkomst; entree; inkomst; intocht; intrede; komen; komen aanrijden; komst; overkomst
fin einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet afhaken; beëindiging; conclusie; eind; einde; eindigen; end; finale; kappen; laatste opvoering; ontknoping; ophouden; slot; slotbeschouwing; slotstuk; sluiting; sluitstuk; staken; uiteinde; uitscheiden
finish einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet
ligne d'arrivée einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fin adrem; arglistig; bijdehand; delicaat; doortrapt; dun; elegant; fel; fijn; fijn van smaak; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gracieus; grievend; hanig; krenkend; kwetsend; leep; lichtgebouwd; link; listig; pinnig; raak; rank; scherp; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slank; slim; slinks; sluw; snedig; snibbig; subtiel; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; uitgeslapen; vinnig; vlijmend

Verwante woorden van "finish":


Wiktionary: finish


Cross Translation:
FromToVia
finish fin finish — end

finish vorm van finishen:

finishen werkwoord (finish, finisht, finishte, finishten, gefinisht)

  1. finishen (aankomen; eindigen)
    arriver; achever; franchir la ligne d'arrivée
    • arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, )

Conjugations for finishen:

o.t.t.
  1. finish
  2. finisht
  3. finisht
  4. finishen
  5. finishen
  6. finishen
o.v.t.
  1. finishte
  2. finishte
  3. finishte
  4. finishten
  5. finishten
  6. finishten
v.t.t.
  1. ben gefinisht
  2. bent gefinisht
  3. is gefinisht
  4. zijn gefinisht
  5. zijn gefinisht
  6. zijn gefinisht
v.v.t.
  1. was gefinisht
  2. was gefinisht
  3. was gefinisht
  4. waren gefinisht
  5. waren gefinisht
  6. waren gefinisht
o.t.t.t.
  1. zal finishen
  2. zult finishen
  3. zal finishen
  4. zullen finishen
  5. zullen finishen
  6. zullen finishen
o.v.t.t.
  1. zou finishen
  2. zou finishen
  3. zou finishen
  4. zouden finishen
  5. zouden finishen
  6. zouden finishen
diversen
  1. finish!
  2. finisht!
  3. gefinisht
  4. finishend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor finishen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arriver plaatsvinden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achever aankomen; eindigen; finishen afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; uitdrinken; vereffenen; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldoen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
arriver aankomen; eindigen; finishen aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overwaaien; overweldigen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voorbijtrekken; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen
franchir la ligne d'arrivée aankomen; eindigen; finishen

Verwante woorden van "finishen":


Wiktionary: finishen


Cross Translation:
FromToVia
finishen arriver; finir; terminer finishenintransitiv; Pferdesport: dem Pferd bei einem Rennen im Endspurt – dem sogenannten Finish – das Letzte an Kraft abverlangen
finishen arriver; finir; terminer finishenintransitiv; Sport: an einem Wettkampf (sieg- beziehungsweise erfolgreich) teilnehmen



Frans

Uitgebreide vertaling voor finish (Frans) in het Nederlands

finish:

finish [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le finish (ligne d'arrivée; arrivée; fin)
    het eindpunt; de finish; het einde; de meet; de eindstreep; de finishlijn
    • eindpunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • finish [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • einde [het ~] zelfstandig naamwoord
    • meet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • eindstreep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • finishlijn [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor finish:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einde arrivée; fin; finish; ligne d'arrivée achèvement; bout; cessation; clôture; conclusion; dénouement; fin; finale; issue; résultat
eindpunt arrivée; fin; finish; ligne d'arrivée arrêt final; destination; destination de voyage; distance; gare terminus; point de terminaison; point final; terminus; éloignement
eindstreep arrivée; fin; finish; ligne d'arrivée
finish arrivée; fin; finish; ligne d'arrivée
finishlijn arrivée; fin; finish; ligne d'arrivée
meet arrivée; fin; finish; ligne d'arrivée

Synoniemen voor "finish":

  • au finir