Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor spuiten in het Nederlands

spuiten:

spuiten werkwoord (spuit, spoot, spoten, gespoten)

  1. spuiten
    spuiten; injecteren
    • spuiten werkwoord (spuit, spoot, spoten, gespoten)
    • injecteren werkwoord (injecteer, injecteert, injecteerde, injecteerden, geïnjecteerd)
  2. spuiten
    met spuit een medicijn toedienen; spuiten
  3. spuiten
    uitspuiten; spuiten

Conjugations for spuiten:

o.t.t.
  1. spuit
  2. spuit
  3. spuit
  4. spuiten
  5. spuiten
  6. spuiten
o.v.t.
  1. spoot
  2. spoot
  3. spoot
  4. spoten
  5. spoten
  6. spoten
v.t.t.
  1. heb gespoten
  2. hebt gespoten
  3. heeft gespoten
  4. hebben gespoten
  5. hebben gespoten
  6. hebben gespoten
v.v.t.
  1. had gespoten
  2. had gespoten
  3. had gespoten
  4. hadden gespoten
  5. hadden gespoten
  6. hadden gespoten
o.t.t.t.
  1. zal spuiten
  2. zult spuiten
  3. zal spuiten
  4. zullen spuiten
  5. zullen spuiten
  6. zullen spuiten
o.v.t.t.
  1. zou spuiten
  2. zou spuiten
  3. zou spuiten
  4. zouden spuiten
  5. zouden spuiten
  6. zouden spuiten
en verder
  1. ben gespoten
  2. bent gespoten
  3. is gespoten
  4. zijn gespoten
  5. zijn gespoten
  6. zijn gespoten
diversen
  1. spuit!
  2. spuitt!
  3. gespoten
  4. spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "spuiten":


spuit:

spuit [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spuit
    het injectiespuitje; de spuit; de injectiespuit
  2. de spuit
    de injectienaald; de spuit
  3. de spuit
    – inspuiting van geneesmiddel met behulp van naald 1
    de spuit; de injectie
    – inspuiting van geneesmiddel met behulp van naald 1
    • spuit [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de zuster gaf hem een spuitje tegen de pijn1
    • injectie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • ik haalde een injectie tegen de griep1
  4. de spuit
    – voorwerp met nauwe opening waar vloeistof met kracht uit geperst wordt 1
    de spuit
    – voorwerp met nauwe opening waar vloeistof met kracht uit geperst wordt 1
    • spuit [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de spuit van de brandweer kreeg een nieuwe slang1

Verwante woorden van "spuit":


Alternatieve synoniemen voor "spuit":


Verwante definities voor "spuit":

  1. inspuiting van geneesmiddel met behulp van naald1
    • de zuster gaf hem een spuitje tegen de pijn1
  2. voorwerp met nauwe opening waar vloeistof met kracht uit geperst wordt1
    • de spuit van de brandweer kreeg een nieuwe slang1

Verwante synoniemen voor spuiten