Duits

Uitgebreide synoniemen voor Bengel in het Duits

Bengel:

Bengel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Bengel
    der Straßenjunge; der Bengel; der Flegel; der Rüpel; der Racker; der Lümmel; der Taugenichts; der Lausejunge; der Schelm; der Gauner; der Lausbube; der Frechdachs
  2. der Bengel
    die Rotznase; der Lausbub; der Bengel; der Schelm
    • Rotznase [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Lausbub [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bengel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schelm [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Bengel
    der Schlingel; der Bengel; der Flegel
    • Schlingel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bengel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flegel [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. der Bengel
    der Lümmel; der Racker; der Schlingel; der Schuft; der Rüpel; der Schelm; der Bengel; der Flegel; der Strolch; der Schurke; der Halunke; der Frechdachs; der Spitzbube; der Grobian; der Lausejunge
    • Lümmel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Racker [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlingel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schuft [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Rüpel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schelm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bengel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flegel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Strolch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schurke [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Halunke [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Frechdachs [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Spitzbube [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Grobian [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Lausejunge [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. der Bengel
    der Gauner; der Schelm; der Lausbube; der Taugenichts; der Rüpel; der Bengel; der Flegel; der Lümmel; der Schurke; der Frechdachs; der Racker; der Lausejunge; der Straßenjunge

Alternatieve synoniemen voor "Bengel":