Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal gestrickt

Vertaal gestrickt van Duits naar Spaans

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

gestrickt:
- tejido; de punto; anudado; persuadido
stricken:
- hacer punto
Wiktionary:
- stricken → tricotar, [[hacer punto]], tejer, hacer punto de aguja

Duits

Uitgebreide vertaling voor gestrickt (Duits) in het Spaans

gestrickt:

gestrickt bijvoeglijk naamwoord

gestrickt
tejido; de punto
- tejido bijvoeglijk naamwoord
- de punto bijvoeglijk naamwoord
gestrickt
anudado; persuadido
- anudado bijvoeglijk naamwoord
- persuadido bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gestrickt:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
tejido		Aufbau; Faser; Faserstoff; Gespinst; Komplex; Spinnenwebe; Stoff; Stramin; Zeug
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anudado	gestrickt
de punto	gestrickt
persuadido	gestrickt
tejido	gestrickt	gewebt

stricken:

stricken werkwoord (stricke, strickst, strickt, strickte, stricktet, gestrickt)

stricken
hacer punto
- hacer punto werkwoord

Conjugations for stricken:

Präsens

stricke
strickst
strickt
stricken
strickt
stricken

Imperfekt

strickte
stricktest
strickte
strickten
stricktet
strickten

Perfekt

habe gestrickt
hast gestrickt
hat gestrickt
haben gestrickt
habt gestrickt
haben gestrickt

1. Konjunktiv [1]

stricke
strickest
stricke
stricken
stricket
stricken

2. Konjunktiv

strickte
stricktest
strickte
strickten
stricktet
strickten

Futur 1

werde stricken
wirst stricken
wird stricken
werden stricken
werdet stricken
werden stricken

1. Konjunktiv [2]

würde stricken
würdest stricken
würde stricken
würden stricken
würdet stricken
würden stricken

Diverses

strick!
strickt!
stricken Sie!
gestrickt
strickend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stricken:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hacer punto	stricken

Synoniemen voor "stricken":

handarbeiten; knüpfen

Wiktionary: stricken

Cross Translation:

From	To	Via
• stricken	→ tricotar; [[hacer punto]]; tejer	↔ knit — to make fabric from thread or yarn
• stricken	→ hacer punto de aguja; tricotar	↔ tricoter — exécuter un tissu à mailles, soit à la main, à l’aide d’aiguilles longues et émousser, soit avec un métier spécial.