Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. boxen:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. boxen:
  2. box:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Boxen (Duits) in het Nederlands

boxen:

boxen werkwoord (boxe, boxt, boxte, boxtet, geboxt)

  1. boxen
    boksen
    • boksen werkwoord (boks, bokst, bokste, boksten, gebokst)

Conjugations for boxen:

Präsens
  1. boxe
  2. boxt
  3. boxt
  4. boxen
  5. boxt
  6. boxen
Imperfekt
  1. boxte
  2. boxtest
  3. boxte
  4. boxten
  5. boxtet
  6. boxten
Perfekt
  1. habe geboxt
  2. hast geboxt
  3. hat geboxt
  4. haben geboxt
  5. habt geboxt
  6. haben geboxt
1. Konjunktiv [1]
  1. boxe
  2. boxest
  3. boxe
  4. boxen
  5. boxet
  6. boxen
2. Konjunktiv
  1. boxte
  2. boxtest
  3. boxte
  4. boxten
  5. boxtet
  6. boxten
Futur 1
  1. werde boxen
  2. wirst boxen
  3. wird boxen
  4. werden boxen
  5. werdet boxen
  6. werden boxen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde boxen
  2. würdest boxen
  3. würde boxen
  4. würden boxen
  5. würdet boxen
  6. würden boxen
Diverses
  1. box!
  2. boxt!
  3. boxen Sie!
  4. geboxt
  5. boxend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor boxen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boksen boxen

Synoniemen voor "boxen":


Wiktionary: boxen

boxen
verb
  1. vuistvechten als sport

Cross Translation:
FromToVia
boxen boksen box — fight against (a person) in a boxing match

Boxen:


Synoniemen voor "Boxen":


Wiktionary: Boxen

Boxen
noun
  1. Sport: eine Kampfsportart, die mit den Fäusten betrieben wird
Boxen
noun
  1. een tactische vechtsport

Cross Translation:
FromToVia
Boxen boksen boxing — the sport of boxing



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Boxen (Nederlands) in het Duits

boxen:

boxen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de boxen (luidsprekers)
    der Lautsprechern

Vertaal Matrix voor boxen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Lautsprechern boxen; luidsprekers

Verwante woorden van "boxen":


Boxen vorm van box:

box [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de box (opbergruimte)
    die Box; Gehäuse; die Schachtel; der Karton; die Dose; Klo; der Schuppen; Gefäß; Kittchen; Loch; die Büchse; der Kasten; Abteil; die Kapsel; der Verschlag; der Flugschreiber
    • Box [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gehäuse [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schachtel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Karton [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Dose [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Klo [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schuppen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gefäß [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Kittchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Loch [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Büchse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kasten [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Abteil [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Kapsel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Verschlag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flugschreiber [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de box (babybox)
    der Babybox
    • Babybox [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor box:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abteil box; opbergruimte
Babybox babybox; box
Box box; opbergruimte hutje; kot; krot
Büchse box; opbergruimte blik; blikje; buitenkant; buks; bus; busje; conservenblik; doos; dun metaal; etui; foedraal; huls; karabijn; koker; kokervormig doosje; metaal; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergblik; opbergdoos; tin; trom; trommel
Dose box; opbergruimte blik; blikje; buitenkant; bus; conservenblik; doos; dosis; huls; metaal; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergblik; opbergdoos; portie; tin; trom; trommel; verpakking
Flugschreiber box; opbergruimte buitenkant; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel
Gefäß box; opbergruimte bak; beker; bokaal; buitenkant; cup; doos; etensbak; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; ovenschaal; schaal; verpakking
Gehäuse box; opbergruimte buitenkant; etui; foedraal; huls; klokhuis; koker; kokervormig doosje; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; verpakking
Kapsel box; opbergruimte buitenkant; capsule; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; verpakking
Karton box; opbergruimte buitenkant; doos; huls; karton; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; verpakking
Kasten box; opbergruimte buitenkant; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; verpakking
Kittchen box; opbergruimte
Klo box; opbergruimte latrine
Loch box; opbergruimte bres; buurtschap; deuropening; gaatje; gat; gehucht; lek; lekken; opening; waterlek
Schachtel box; opbergruimte buitenkant; doos; doosje; huls; kleine opbergdoos; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; verpakking
Schuppen box; opbergruimte autogarages; autostallingen; berghok; berghokken; berging; bergingen; bergruimte; garages; hokje; hokken; hutje; kot; krot; krotwoning; schuur; schuurtje; wagenschuren
Verschlag box; opbergruimte dierenverblijfplaats; hok; hokje; hol; hol van een dier; kooi; leger; schuilplaats; vogelkooi

Verwante woorden van "box":


Wiktionary: box

box
noun
  1. kleine Abteilung eines Stalles

Cross Translation:
FromToVia
box Laufgitter playpen — space for children to play
box Lautsprecher speaker — loudspeaker