Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal impfen

Vertaal impfen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. impfen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor impfen (Duits) in het Nederlands

impfen:

impfen werkwoord (impfe, impfst, impft, impfte, impftet, geimpft)

  1. impfen (inokulieren; einimpfen)
    inenten; vaccineren; inoculeren
    • inenten werkwoord (ent in, entte in, entten in, ingeënt)
    • vaccineren werkwoord (vaccineer, vaccineert, vaccineerde, vaccineerden, gevaccineerd)
    • inoculeren werkwoord (inoculeer, inoculeert, inoculeerde, inoculeerden, geïnoculeerd)
  2. impfen (einspritzen; spritzen; einimpfen)
    spuiten; injecteren
    • spuiten werkwoord (spuit, spoot, spoten, gespoten)
    • injecteren werkwoord (injecteer, injecteert, injecteerde, injecteerden, geïnjecteerd)
  3. impfen (vakzinieren; einimpfen)
    inspuiten
    • inspuiten werkwoord (spuit in, spoot in, spoten in, ingespoten)

Conjugations for impfen:

Präsens
  1. impfe
  2. impfst
  3. impft
  4. impfen
  5. impft
  6. impfen
Imperfekt
  1. impfte
  2. impftest
  3. impfte
  4. impften
  5. impftet
  6. impften
Perfekt
  1. habe geimpft
  2. hast geimpft
  3. hat geimpft
  4. haben geimpft
  5. habt geimpft
  6. haben geimpft
1. Konjunktiv [1]
  1. impfe
  2. impfest
  3. impfe
  4. impfen
  5. impfet
  6. impfen
2. Konjunktiv
  1. impfte
  2. impftest
  3. impfte
  4. impften
  5. impftet
  6. impften
Futur 1
  1. werde impfen
  2. wirst impfen
  3. wird impfen
  4. werden impfen
  5. werdet impfen
  6. werden impfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde impfen
  2. würdest impfen
  3. würde impfen
  4. würden impfen
  5. würdet impfen
  6. würden impfen
Diverses
  1. impfe!
  2. impft!
  3. impfen Sie!
  5. geimpft
  6. impfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor impfen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inenten einimpfen; impfen; inokulieren
injecteren einimpfen; einspritzen; impfen; spritzen
inoculeren einimpfen; impfen; inokulieren
inspuiten einimpfen; impfen; vakzinieren
spuiten einimpfen; einspritzen; impfen; spritzen ausblasen; ausspritzen; spritzen
vaccineren einimpfen; impfen; inokulieren

Synoniemen voor "impfen":

  • eine Impfung vornehmen; immun machen; immunisieren; schutzimpfen

Wiktionary: impfen

impfen
verb
  1. Medizin: mit einer Impfung gegen Krankheiten schützen
impfen
verb
  1. iemand door middel van een injectie beschermen tegen een ziekte
Cross Translation:
FromToVia
• impfen → inenten ↔ vaccinate — treat with a vaccine







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0170 seconde
Page rendered in 1.0 seconds