Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Gau:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gau (Duits) in het Zweeds

Gau:

Gau [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Gau (Region; Provinz; Gegend)
    område; region; trakt; nejd
    • område [-ett] zelfstandig naamwoord
    • region [-en] zelfstandig naamwoord
    • trakt [-en] zelfstandig naamwoord
    • nejd [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gau:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nejd Gau; Gegend; Provinz; Region
område Gau; Gegend; Provinz; Region Amtsbereich; Arrondissement; Bahnhofsgelände; Bereich; Bezirk; Cachebereich; Fläche; Gebiet; Gebietsteil; Gegend; Gelände; Himmelsgegend; Klimagürtel; Region; Reichweite; Revier; Sektor; Stadtbezirk; Stadtteil; Stadtviertel; Teil des Staates; Territorium; Umgebung; Umkreis; Verwaltungsbereich; Verwaltungsbezirk; Viertel; Zone
region Gau; Gegend; Provinz; Region Bereich; Bezirk; Fläche; Gebiet; Gegend; Gelände; Himmelsgegend; Kanton; Klimagürtel; Landstrich; Ort; Provinz; Rechtsgebiet; Region; Stadtbezirk; Stadtteil; Umgebung; Umkreis; Viertel; Zone
trakt Gau; Gegend; Provinz; Region

Synoniemen voor "Gau":

  • Gespanschaft; Komitat

Wiktionary: Gau

Gau
noun
  1. historisch unter dem Nationalsozialismus: Eine Gebietseinheit innerhalb der Gliederung der NSDAP
  2. historisch bei den Germanen: eine Unterabteilung des Stammes
  3. historisch im fränkischen Reich: Die Grafschaften des Fränkischen Reiches waren meistens deckungsgleich mit den alten germanischen Gauen