Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Scherze:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Scherze (Duits) in het Zweeds

Scherze:

Scherze [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Scherze (Späße)
    skämt; skojerier
  2. die Scherze (Späße; Spässe)
    nöje; skämt; skoj
    • nöje [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skämt [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skoj [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Scherze:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nöje Scherze; Spässe; Späße Eifer; Entertainment; Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Fußtritt; Gaudi; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Hilarität; Hingabe; Hobby; Humor; Jubel; Jux; Keckheit; Lebhaftigkeit; Leidenschaft; Liebhaberei; Lust; Lustigkeit; Narrheit; Passion; Scherz; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Stoß; Torheit; Trieb; Ulk; Unsinn; Vergnügen; Verrücktheit; Wonne; Zeitvertreib; äusserung von Fröhlichkeit
skoj Scherze; Spässe; Späße Durchsuchung; Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gaudi; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Jubel; Jux; Kapriole; Keckheit; Lust; Narrheit; Scherz; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Späßchen; Streich; Torheit; Ulk; Unsinn; Vergnügen; Verrücktheit; Witz
skojerier Scherze; Späße
skämt Scherze; Spässe; Späße Farce; Gaudi; Jux; Keckheit; Partie; Runde; Scherz; Scherzen; Schwänke; Schäkerei; Spaß; Spaßen; Spaßmacherei; Spiel; Spielchen; Späßchen; Späße; Streich; Täuschung; Ulk; Ulken; Witz