Strecke in het Zweeds vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Strecke:
- väg; sträcka; bana; färd; spår; gata; skede; stadium; scen; hållplats; estrad
Wiktionary:
- Strecke → linje, gång, stråt, väg, bana, intervall

Duits

Uitgebreide vertaling voor Strecke (Duits) in het Zweeds

die Strecke (Teilstrecke)
väg; sträcka; bana; färd
- väg [-en] zelfstandig naamwoord
- sträcka [-en] zelfstandig naamwoord
- bana [-en] zelfstandig naamwoord
- färd [-en] zelfstandig naamwoord
die Strecke (Piste)
spår
- spår [-ett] zelfstandig naamwoord
die Strecke (Straße; Weg; Bahn; Chaussee)
väg; gata
- väg [-en] zelfstandig naamwoord
- gata [-en] zelfstandig naamwoord
die Strecke (Parcours)
skede; stadium; scen; hållplats; estrad
- skede [-ett] zelfstandig naamwoord
- stadium zelfstandig naamwoord
- scen [-en] zelfstandig naamwoord
- hållplats [-en] zelfstandig naamwoord
- estrad [-en] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bana	Strecke; Teilstrecke	Böschung; Karriere
estrad	Parcours; Strecke	Bühne; Podium; Schaubühne
färd	Strecke; Teilstrecke
gata	Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Weg	Straße
hållplats	Parcours; Strecke	Etappenplatz; Haltestelle; Stopp
scen	Parcours; Strecke	Bühne; Podium; Schaubühne; Szene
skede	Parcours; Strecke
spår	Piste; Strecke	Audiotitel; Eisenbahnweiche; Fingerzeig; Hackenspur; Hinweis; Indiz; Riefen; Rinnen; Schlitze; Spur; Tip; Titel; Verweisung; Weiche; Wink
stadium	Parcours; Strecke	Phase; Stufe; Workflowphase
sträcka	Strecke; Teilstrecke	Straßenabschnitt
väg	Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Teilstrecke; Weg
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
sträcka		anspannen; aufziehen; ausrenken; ausweiten; bespannen; beziehen; dehnen; langen nach; reichen bis; spannen; strecken; verrenken

Gerade; Linie; Strich
Kurs; Marschroute; Reiseplan; Reiseroute; Reiseweg; Richtung; Route; Weg; Wegstrecke
Abbaustrecke; Streb

Cross Translation:

From	To	Via
• Strecke	→ linje	↔ line — geometry: continuous finite segment of such a figure
• Strecke	→ gång; stråt; väg; bana	↔ chemin — voie, route pratiquer pour communiquer, pour aller d’un lieu à un autre.
• Strecke	→ intervall	↔ intervalle — distance d’un lieu à un autre.