Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bekleiden:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor bekleiden (Duits) in het Zweeds

bekleiden:

bekleiden werkwoord (bekleide, bekleidest, bekleidet, bekleidete, bekleidetet, bekleidet)

  1. bekleiden (innehaben; versehen)
    innehava; besitta
    • innehava werkwoord (innehavar, innehavade, innehavat)
    • besitta werkwoord (besitter, besatt, besuttit)
  2. bekleiden (polstern; beziehen; ausstatten; ankleiden)
    klä; täcka; isolera; hölja; bekläda
    • klä werkwoord (klär, klädde, klätt)
    • täcka werkwoord (täcker, täckte, täckt)
    • isolera werkwoord (isolerar, isolerade, isolerat)
    • hölja werkwoord (höljar, höljade, höljat)
    • bekläda werkwoord (beklär, beklädde, beklätt)
  3. bekleiden (bedecken; beziehen; verkleiden; verdecken; versehen)
    dölja; täcka över
    • dölja werkwoord (döljer, dolde, dolt)
    • täcka över werkwoord (täcker över, täckte över, täckt över)
  4. bekleiden (täfeln; verkleiden)
    boasera; panela
    • boasera werkwoord (boaserar, boaserade, boaserat)
    • panela werkwoord (panelar, panelade, panelat)

Conjugations for bekleiden:

Präsens
  1. bekleide
  2. bekleidest
  3. bekleidet
  4. bekleiden
  5. bekleidet
  6. bekleiden
Imperfekt
  1. bekleidete
  2. bekleidetest
  3. bekleidete
  4. bekleideten
  5. bekleidetet
  6. bekleideten
Perfekt
  1. habe bekleidet
  2. hast bekleidet
  3. hat bekleidet
  4. haben bekleidet
  5. habt bekleidet
  6. haben bekleidet
1. Konjunktiv [1]
  1. bekleide
  2. bekleidest
  3. bekleide
  4. bekleiden
  5. bekleidet
  6. bekleiden
2. Konjunktiv
  1. bekleidete
  2. bekleidetest
  3. bekleidete
  4. bekleideten
  5. bekleidetet
  6. bekleideten
Futur 1
  1. werde bekleiden
  2. wirst bekleiden
  3. wird bekleiden
  4. werden bekleiden
  5. werdet bekleiden
  6. werden bekleiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bekleiden
  2. würdest bekleiden
  3. würde bekleiden
  4. würden bekleiden
  5. würdet bekleiden
  6. würden bekleiden
Diverses
  1. bekleid!
  2. bekleidet!
  3. bekleiden Sie!
  4. bekleidet
  5. bekleidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bekleiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekläda ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern anlegen; bepflastern; investieren; investierenin; pflastern
besitta bekleiden; innehaben; versehen besitzen; haben
boasera bekleiden; täfeln; verkleiden
dölja bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen abschirmen; ausblenden; einhüllen; hineinfressen; hinterziehen; hinunterschlucken; hüllen; kamouflieren; reduzieren; tarnen; verbeißen; verbergen; verhehlen; verheimlichen; verhüllen; verschleiern; verschweigen; verstecken; vertuschen; zurückhalten
hölja ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern
innehava bekleiden; innehaben; versehen
isolera ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern abdichten; abseits stellen; absondern; abtrennen; aussondern; dichten; isolieren; separieren; trennen
klä ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; erfreuen; feinmachen; gefallen; herausputzen; zurechtmachen
panela bekleiden; täfeln; verkleiden täfeln
täcka ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; bedecken; begrenzen; bepflastern; ein Buch einschlagen; pflastern; umzäunen; überdachen; überdecken
täcka över bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen abdecken; überdachen; überdecken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
klä bedecken
täcka bedecken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
täcka überdacht; überdeckt; überlegen

Synoniemen voor "bekleiden":


Wiktionary: bekleiden


Cross Translation:
FromToVia
bekleiden kläda habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
bekleiden tacka ja till revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Verwante vertalingen van bekleiden