Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal raspeln

Vertaal raspeln van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. raspeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor raspeln (Duits) in het Zweeds

raspeln:

raspeln werkwoord (raspele, raspelst, raspelt, raspelte, raspeltet, geraspelt)

  1. raspeln (reiben)
    riva; skära; söndersmula; raspa
    • riva werkwoord (river, rev, rivit)
    • skära werkwoord (skär, skar, skurit)
    • söndersmula werkwoord (söndersmular, söndersmulade, söndersmulat)
    • raspa werkwoord (raspar, raspade, raspat)
  2. raspeln (abhobeln)
    ge en avhyvling
    • ge en avhyvling werkwoord (ger en avhyvling, gav en avhyvling, givit en avhyvling)

Conjugations for raspeln:

Präsens
  1. raspele
  2. raspelst
  3. raspelt
  4. raspelen
  5. raspelt
  6. raspelen
Imperfekt
  1. raspelte
  2. raspeltest
  3. raspelte
  4. raspelten
  5. raspeltet
  6. raspelten
Perfekt
  1. habe geraspelt
  2. hast geraspelt
  3. hat geraspelt
  4. haben geraspelt
  5. habt geraspelt
  6. haben geraspelt
1. Konjunktiv [1]
  1. raspele
  2. raspelest
  3. raspele
  4. raspelen
  5. raspelet
  6. raspelen
2. Konjunktiv
  1. raspelte
  2. raspeltest
  3. raspelte
  4. raspelten
  5. raspeltet
  6. raspelten
Futur 1
  1. werde raspeln
  2. wirst raspeln
  3. wird raspeln
  4. werden raspeln
  5. werdet raspeln
  6. werden raspeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde raspeln
  2. würdest raspeln
  3. würde raspeln
  4. würden raspeln
  5. würdet raspeln
  6. würden raspeln
Diverses
  1. raspel!
  2. raspelt!
  3. raspelen Sie!
  5. geraspelt
  6. raspelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor raspeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riva Riß; Spalt; Spalte
skära Gartenmesser; Sichel; schneidender Schmerz
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ge en avhyvling abhobeln; raspeln
raspa raspeln; reiben
riva raspeln; reiben abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; einreissen; entnerven; harken; jucken; knarren; knirschen; kratzen; kratzen auf; niederreißen; quietschen; rechen; sich scheuern; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen; zusammenharken
skära raspeln; reiben abschneiden; durchschneiden; einhauen; einkerben; einschneiden; mähen; schneiden; schnipsen; schnitzen; teilen
söndersmula raspeln; reiben

Synoniemen voor "raspeln":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0159 seconde
Page rendered in 1.0 seconds