Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal verkleinern

Vertaal verkleinern van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verkleinern:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verkleinern (Duits) in het Zweeds

verkleinern:

verkleinern werkwoord (verkleinere, verkleinerst, verkleinert, verkleinerte, verkleinertet, verkleinert)

  1. verkleinern (minimalisieren; verringern; kürzen; )
    minska; göra mindre
    • minska werkwoord (minskar, minskade, minskat)
    • göra mindre werkwoord (gör mindre, gjorde mindre, gjort mindre)
  2. verkleinern (verkürzen; kürzen; einkürzen; kürzer machen)
    klippa av; inkorta
    • klippa av werkwoord (klippar av, klippade av, klippat av)
    • inkorta werkwoord (inkortar, inkortade, inkortat)
  3. verkleinern (kürzermachen; verkürzen; einkürzen; )
    förkorta; avkorta; korta ner; korta av
    • förkorta werkwoord (förkortar, förkortade, förkortat)
    • avkorta werkwoord (avkortar, avkortade, avkortat)
    • korta ner werkwoord (kortar ner, kortade ner, kortat ner)
    • korta av werkwoord (kortar av, kortade av, kortat av)
  4. verkleinern
    zooma ut
  5. verkleinern
    krympa
    • krympa werkwoord (krymper, krympte, krympt)

Conjugations for verkleinern:

Präsens
  1. verkleinere
  2. verkleinerst
  3. verkleinert
  4. verkleineren
  5. verkleinert
  6. verkleineren
Imperfekt
  1. verkleinerte
  2. verkleinertest
  3. verkleinerte
  4. verkleinerten
  5. verkleinertet
  6. verkleinerten
Perfekt
  1. habe verkleinert
  2. hast verkleinert
  3. hat verkleinert
  4. haben verkleinert
  5. habt verkleinert
  6. haben verkleinert
1. Konjunktiv [1]
  1. verkleinere
  2. verkleinerest
  3. verkleinere
  4. verkleineren
  5. verkleineret
  6. verkleineren
2. Konjunktiv
  1. verkleinerte
  2. verkleinertest
  3. verkleinerte
  4. verkleinerten
  5. verkleinertet
  6. verkleinerten
Futur 1
  1. werde verkleinern
  2. wirst verkleinern
  3. wird verkleinern
  4. werden verkleinern
  5. werdet verkleinern
  6. werden verkleinern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verkleinern
  2. würdest verkleinern
  3. würde verkleinern
  4. würden verkleinern
  5. würdet verkleinern
  6. würden verkleinern
Diverses
  1. verkleiner!
  2. verkleinert!
  3. verkleineren Sie!
  5. verkleinert
  6. verkleinernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verkleinern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klippa av Abknipsen; Abschneiden; Abtrennen
korta av Abkürzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avkorta beschränken; einkürzen; einschränken; kürzen; kürzermachen; schmälern; verkleinern; verknappen; verkürzen abkürzen; kürzen; verkürzen
förkorta beschränken; einkürzen; einschränken; kürzen; kürzermachen; schmälern; verkleinern; verknappen; verkürzen abkürzen; kürzen; verkürzen
göra mindre einschrumpfen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schrumpfen; verkleinern; vermindern; verringern beschränken; einschrumpfen; einschränken; herabsetzen; kürzen; minimalisieren; reduzieren; schrumpfen; vermindern
inkorta einkürzen; kürzen; kürzer machen; verkleinern; verkürzen
klippa av einkürzen; kürzen; kürzer machen; verkleinern; verkürzen abhauen; abkappen; abschneiden; schneiden
korta av beschränken; einkürzen; einschränken; kürzen; kürzermachen; schmälern; verkleinern; verknappen; verkürzen
korta ner beschränken; einkürzen; einschränken; kürzen; kürzermachen; schmälern; verkleinern; verknappen; verkürzen
krympa verkleinern abbauen; abnehmen; abnehmend; abschwächen; einschrumpfen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwindend; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen; zusammenschrumpfen
minska einschrumpfen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schrumpfen; verkleinern; vermindern; verringern abbauen; abkürzen; abnehmend; abschwächen; einschränken; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; herabwürdigen; kürzen; lindern; mildern; mindern; mäßigen; nachlassen; niedriger machen; reduzieren; rückgängig machen; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwindend; schwächen; senken; setzen; sinken; sparen; verknappen; verkürzen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; weniger werden; zurückdrehen; zurückgehen; zurückschicken; zurückschrauben; zurücksenden; zusammengehen
zooma ut verkleinern
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
minska Abgang; Lagerabgang

Synoniemen voor "verkleinern":


Wiktionary: verkleinern

Cross Translation:
FromToVia
• verkleinern → minska ↔ diminish — To make smaller







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1038 seconde
Page rendered in 1.0 seconds