Engels
Uitgebreide vertaling voor sloping (Engels) in het Duits
sloping:
-
sloping (oblique; skew; crooked; lopsided; slanting; leaning)
-
sloping
ablaufend; schräg; schief; abschüssig-
ablaufend bijvoeglijk naamwoord
-
schräg bijvoeglijk naamwoord
-
schief bijvoeglijk naamwoord
-
abschüssig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sloping (steep; slanting; oblique; lopsided; leaning; askew)
steil; schräg; schief; abschüssig-
steil bijvoeglijk naamwoord
-
schräg bijvoeglijk naamwoord
-
schief bijvoeglijk naamwoord
-
abschüssig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sloping (down hill; declining; shelving; falling away)
-
the sloping (slanting)
Vertaal Matrix voor sloping:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Abfallen | slanting; sloping | declining in force; decrease in power; decrease in strength; weakening |
Schräg ablaufen | slanting; sloping | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | aslant; aslope; diagonal; slanted; slanting; sloped | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abfällig | declining; down hill; falling away; shelving; sloping | derisive; scornful; sneering |
ablaufend | sloping | ending |
abschüssig | askew; leaning; lopsided; oblique; slanting; sloping; steep | |
schief | askew; crooked; leaning; lopsided; oblique; skew; slanting; sloping; steep | absolutely; awfully; completely; false; fully; improper; inappropriate; indelicat; out of place; outright; phoney; rude; tactless; terribly; totally; uncalled for; unseemly; unsuitable; utter; utterly |
schräg | askew; leaning; lopsided; oblique; slanting; sloping; steep | |
steil | askew; leaning; lopsided; oblique; slanting; sloping; steep | cool; fantastic; outrageous; super |
Verwante woorden van "sloping":
Synoniemen voor "sloping":
Verwante definities voor "sloping":
slope:
-
to slope (incline; lean over; slant)
überhängen; sich nach vorne beugen; neigen; sich neigen-
sich nach vorne beugen werkwoord
-
sich neigen werkwoord (neige mich, neigst dich, neigt sich, neigte sich, neigtet euch, sich geneigt)
-
to slope (incline; slant; shelve)
leicht abfallend-
leicht abfallend werkwoord
-
Conjugations for slope:
present
- slope
- slope
- slopes
- slope
- slope
- slope
simple past
- sloped
- sloped
- sloped
- sloped
- sloped
- sloped
present perfect
- have sloped
- have sloped
- has sloped
- have sloped
- have sloped
- have sloped
past continuous
- was sloping
- were sloping
- was sloping
- were sloping
- were sloping
- were sloping
future
- shall slope
- will slope
- will slope
- shall slope
- will slope
- will slope
continuous present
- am sloping
- are sloping
- is sloping
- are sloping
- are sloping
- are sloping
subjunctive
- be sloped
- be sloped
- be sloped
- be sloped
- be sloped
- be sloped
diverse
- slope!
- let's slope!
- sloped
- sloping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor slope:
Verwante woorden van "slope":
Synoniemen voor "slope":
Verwante definities voor "slope":
Wiktionary: slope
slope
Cross Translation:
noun
slope
verb
noun
-
Steilheitsgrad (allgemein) und speziell in Aufwärtsrichtung
-
natürliche Form einer Böschung, abfallendes Gelände, (süddeutsch) Halde
-
abfallendes Gelände
-
abwärts gerichtete Schräge zum Hinabfahren oder Herabfahren mit einem Fahrzeug, Sportgerät oder Ähnlichem
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slope | → Hang | ↔ helling — een glooiing in het landschap |
• slope | → Hang; Abhang | ↔ côte — Pente d’un chemin, d’une colline. |
• slope | → neigen; beugen; bücken; lehnen; ausgießen; ausschütten | ↔ pencher — Incliner (sens général) |
• slope | → Steigung | ↔ pente — inclinaison de terrain |
sloping vorm van slop:
-
slop (spill; mess)
beschmutzen; schweinigeln; beflecken; kleckern; verschmutzen; schmieren; manschen; panschen; beschmieren; verunreinigen; beklecksen-
schweinigeln werkwoord (schweinigele, schweinigelst, schweinigelt, schweinigelte, schweinigeltet, geschweinigelt)
-
verunreinigen werkwoord (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)
-
slop (waste; spill; dissipate; mess; squander)
verschwenden; vertun; verderben; vergeuden; vergießen; verkrümeln; vermasseln; verhunzen; verpfuschen; vermurksen-
verschwenden werkwoord (verschwende, verschwendest, verschwendet, verschwendete, verschwendetet, verschwendet)
-