Home ->Woordenboeken ->Engels/Engels ->Vertaal brooding

Synoniemen voor "brooding" in het Engels

Overzicht
Engels Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. brooding:
  2. brood:

Engels

Uitgebreide synoniemen voor brooding in het Engels

brooding:

brooding [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the brooding
    the brooding; the brood; the sitting
    • brooding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sitting [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the brooding
    the reverie; the brooding; the deep-thinking
  3. the brooding
    – persistent morbid meditation on a problem 1
    the brooding; the pensiveness
    – persistent morbid meditation on a problem 1
  4. the brooding
    – sitting on eggs so as to hatch them by the warmth of the body 1
    the brooding; the incubation
    – sitting on eggs so as to hatch them by the warmth of the body 1

brooding bijvoeglijk naamwoord

  1. brooding
    brooding; worrying; fretting; worrisome
  2. brooding
    – deeply or seriously thoughtful 1
    contemplative; reflective; pensive; pondering; brooding; musing; meditative; broody; ruminative
    – deeply or seriously thoughtful 1
    • contemplative bijvoeglijk naamwoord
    • reflective bijvoeglijk naamwoord
    • pensive bijvoeglijk naamwoord
    • pondering bijvoeglijk naamwoord
    • brooding bijvoeglijk naamwoord
      • Byron lives on not only in his poetry, but also in his creation of the 'Byronic hero' - the persona of a brooding melancholy young man1
    • musing bijvoeglijk naamwoord
    • meditative bijvoeglijk naamwoord
    • broody bijvoeglijk naamwoord
    • ruminative bijvoeglijk naamwoord

Verwante woorden van "brooding":


Alternatieve synoniemen voor "brooding":


Verwante definities voor "brooding":

  1. deeply or seriously thoughtful1
    • Byron lives on not only in his poetry, but also in his creation of the 'Byronic hero' - the persona of a brooding melancholy young man1
  2. persistent morbid meditation on a problem1
  3. sitting on eggs so as to hatch them by the warmth of the body1

brooding vorm van brood:

brood [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the brood
    the children; the descendants; the offspring; the progeny; the brood; the successors
  2. the brood
    the brooding; the brood; the sitting
    • brooding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sitting [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the brood
    the brood
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the brood
    the brood; the young animals
  5. the brood
    – the young of an animal cared for at one time 1
    the brood
    – the young of an animal cared for at one time 1
    • brood [the ~] zelfstandig naamwoord

to brood werkwoord (broods, brooded, brooding)

  1. to brood
    to think; to consider; to ponder; cogitate; to muse; to brood; to wonder; to reflect
    • think werkwoord (thinks, thought, thinking)
    • consider werkwoord (considers, considered, considering)
    • ponder werkwoord (ponders, pondered, pondering)
    • cogitate werkwoord
    • muse werkwoord (muses, mused, musing)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
    • wonder werkwoord (wonders, wondered, wondering)
    • reflect werkwoord (reflects, reflected, reflecting)
  2. to brood
    to bother; to worry; to fret; to brood; to mope
    • bother werkwoord (bothers, bothered, bothering)
    • worry werkwoord (worries, worried, worrying)
    • fret werkwoord (frets, fretted, fretting)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
    • mope werkwoord (mopes, moped, moping)
  3. to brood
    to worry; to fret; to brood
    • worry werkwoord (worries, worried, worrying)
    • fret werkwoord (frets, fretted, fretting)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
  4. to brood
    – sit on (eggs) 1
    to cover; to hatch; to brood; incubate
    – sit on (eggs) 1
    • cover werkwoord (covers, covered, covering)
      • The female covers the eggs1
    • hatch werkwoord (hatches, hatched, hatching)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
      • Birds brood1
    • incubate werkwoord
  5. to brood
    – think moodily or anxiously about something 1
    to dwell; to brood
    – think moodily or anxiously about something 1
    • dwell werkwoord (dwells, dwelt, dwelling)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
  6. to brood
    – be in a huff; be silent or sullen 1
    to stew; to brood; grizzle
    – be in a huff; be silent or sullen 1
    • stew werkwoord (stews, stewed, stewing)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
    • grizzle werkwoord
  7. to brood
    – be in a huff and display one's displeasure 1
    to pout; to brood; to sulk
    – be in a huff and display one's displeasure 1
    • pout werkwoord (pouts, pouted, pouting)
      • She is pouting because she didn't get what she wanted1
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
    • sulk werkwoord (sulks, sulked, sulking)
  8. to brood
    – hang over, as of something threatening, dark, or menacing 1
    loom; to hover; to brood; bulk large
    – hang over, as of something threatening, dark, or menacing 1
    • loom werkwoord
    • hover werkwoord (hovers, hovered, hovering)
    • brood werkwoord (broods, brooded, brooding)
      • The terrible vision brooded over her all day long1
    • bulk large werkwoord

Conjugations for brood:

present
  1. brood
  2. brood
  3. broods
  4. brood
  5. brood
  6. brood
simple past
  1. brooded
  2. brooded
  3. brooded
  4. brooded
  5. brooded
  6. brooded
present perfect
  1. have brooded
  2. have brooded
  3. has brooded
  4. have brooded
  5. have brooded
  6. have brooded
past continuous
  1. was brooding
  2. were brooding
  3. was brooding
  4. were brooding
  5. were brooding
  6. were brooding
future
  1. shall brood
  2. will brood
  3. will brood
  4. shall brood
  5. will brood
  6. will brood
continuous present
  1. am brooding
  2. are brooding
  3. is brooding
  4. are brooding
  5. are brooding
  6. are brooding
subjunctive
  1. be brooded
  2. be brooded
  3. be brooded
  4. be brooded
  5. be brooded
  6. be brooded
diverse
  1. brood!
  2. let's brood!
  5. brooded
  6. brooding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

brood

  1. brood
    offspring; brood; progeny

Verwante woorden van "brood":


Alternatieve synoniemen voor "brood":


Verwante definities voor "brood":

  1. the young of an animal cared for at one time1
  2. sit on (eggs)1
    • Birds brood1
  3. think moodily or anxiously about something1
  4. be in a huff; be silent or sullen1
  5. be in a huff and display one's displeasure1
  6. hang over, as of something threatening, dark, or menacing1
    • The terrible vision brooded over her all day long1







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0279 seconde
Page rendered in 1.0 seconds