Overzicht
Engels Synoniemen: Meer gegevens...
- grossness:
-
gross:
- gross; coarse; vulgar; unsavoury; seedy; commonplace; unsavory; banal; trivial; vapid; shabby; nasty; below the belt; rotten; unmannerly; trite; messy; smudged; muck; grimy; grubby; terrible; rank; glaring; flagrant; crying; egregious; crude; earthy; porcine; megascopic
- gross; greater part; biggest part; bulk; main body; revenue; receipts; 144
- gross
Engels
Uitgebreide synoniemen voor grossness in het Engels
grossness:
grossness [the ~] zelfstandig naamwoord
-
the grossness
– the quality of lacking taste and refinement 1the vulgarity; the commonness; the coarseness; the vulgarism; the grossness; the raunch– the quality of lacking taste and refinement 1
Alternatieve synoniemen voor "grossness":
Verwante definities voor "grossness":
gross:
-
gross
-
gross
-
gross
banal; coarse; gross; trivial; vulgar; unsavoury; vapid; shabby; nasty; below the belt; rotten; unmannerly; trite; unsavory-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
coarse bijvoeglijk naamwoord
-
gross bijvoeglijk naamwoord
-
trivial bijvoeglijk naamwoord
-
vulgar bijvoeglijk naamwoord
-
vapid bijvoeglijk naamwoord
-
shabby bijvoeglijk naamwoord
-
nasty bijvoeglijk naamwoord
-
below the belt bijvoeglijk naamwoord
-
rotten bijvoeglijk naamwoord
-
unmannerly bijvoeglijk naamwoord
-
trite bijvoeglijk naamwoord
-
-
gross
-
gross
-
gross
– conspicuously and outrageously bad or reprehensible 1 -
gross
– conspicuously and tastelessly indecent 1 -
gross
– repellently fat 1 -
gross
– lacking fine distinctions or detail 1 -
gross
– before any deductions 1 -
gross
– visible to the naked eye (especially of rocks and anatomical features) 1gross; megascopic– visible to the naked eye (especially of rocks and anatomical features) 1-
gross bijvoeglijk naamwoord
-
megascopic bijvoeglijk naamwoord
-
-
the gross
-
the gross
– the entire amount of income before any deductions are made 1 -
the gross
– twelve dozen 1
-
gross
– earn before taxes, expenses, etc. 1