Overzicht
Engels Synoniemen: Meer gegevens...
- shorter:
-
short:
- little; small; tiny; short; minuscule; diminutive; undersized; inferior; inadequate; low-grade; middling; shortish; curt; brusque; brusk; myopic; unforesightful; shortsighted; forgetful; unretentive; poor; light; scant
- blunt; curt; short; abrupt; steep; evanescent; transient; perishing; volatile; transitory; temporary; fleeting; passing; momentary; perfunctory; superficial; of short duration; brief; close; casual; current; empty; null; informal; cursory
- short; short in stature; short of stature
- short; suddenly; dead; abruptly; shortly; curtly; unawares
- short; shortstop; short circuit
- short; short-circuit; short-change
Engels
Uitgebreide synoniemen voor shorter in het Engels
shorter:
-
shorter
-
shorter
smaller; more restricted; shorter; less; fewer-
smaller bijvoeglijk naamwoord
-
more restricted bijvoeglijk naamwoord
-
shorter bijvoeglijk naamwoord
-
less bijvoeglijk naamwoord
-
fewer bijvoeglijk naamwoord
-
short:
-
short
little; small; tiny; short; minuscule; diminutive; undersized; inferior; inadequate; low-grade; middling; shortish-
little bijvoeglijk naamwoord
-
small bijvoeglijk naamwoord
-
tiny bijvoeglijk naamwoord
-
short bijvoeglijk naamwoord
-
minuscule bijvoeglijk naamwoord
-
diminutive bijvoeglijk naamwoord
-
undersized bijvoeglijk naamwoord
-
inferior bijvoeglijk naamwoord
-
inadequate bijvoeglijk naamwoord
-
low-grade bijvoeglijk naamwoord
-
middling bijvoeglijk naamwoord
-
shortish bijvoeglijk naamwoord
-
-
short
– marked by rude or peremptory shortness 1 -
short
– tending to crumble or break into flakes due to a large amount of shortening 1 -
short
– (primarily spatial sense) having little length or lacking in length 1 -
short
– primarily temporal sense; indicating or being or seeming to be limited in duration 1 -
short
– of speech sounds or syllables of relatively short duration 1 -
short
– not holding securities or commodities that one sells in expectation of a fall in prices 1 -
short
– lacking foresight or scope 1short; myopic; unforesightful; shortsighted– lacking foresight or scope 1-
short bijvoeglijk naamwoord
-
myopic bijvoeglijk naamwoord
-
unforesightful bijvoeglijk naamwoord
-
shortsighted bijvoeglijk naamwoord
-
-
short
– (of memory) deficient in retentiveness or range 1short; forgetful; unretentive– (of memory) deficient in retentiveness or range 1-
short bijvoeglijk naamwoord
-
forgetful bijvoeglijk naamwoord
-
unretentive bijvoeglijk naamwoord
-
-
short
– not sufficient to meet a need 1poor; short; inadequate– not sufficient to meet a need 1-
poor bijvoeglijk naamwoord
-
short bijvoeglijk naamwoord
-
inadequate bijvoeglijk naamwoord
-
-
short
– less than the correct or legal or full amount often deliberately so 1 -
short
– low in stature; not tall 1
-
short
-
short
evanescent; transient; perishing; volatile; transitory; temporary; fleeting; passing; momentary; perfunctory; superficial; of short duration; brief; close; casual; current; empty; null; short; informal; cursory-
evanescent bijvoeglijk naamwoord
-
transient bijvoeglijk naamwoord
-
perishing bijvoeglijk naamwoord
-
volatile bijvoeglijk naamwoord
-
transitory bijvoeglijk naamwoord
-
temporary bijvoeglijk naamwoord
-
fleeting bijvoeglijk naamwoord
-
passing bijvoeglijk naamwoord
-
momentary bijvoeglijk naamwoord
-
perfunctory bijvoeglijk naamwoord
-
superficial bijvoeglijk naamwoord
-
of short duration bijvoeglijk naamwoord
-
brief bijvoeglijk naamwoord
-
close bijvoeglijk naamwoord
-
casual bijvoeglijk naamwoord
-
current bijvoeglijk naamwoord
-
empty bijvoeglijk naamwoord
-
null bijvoeglijk naamwoord
-
short bijvoeglijk naamwoord
-
informal bijvoeglijk naamwoord
-
cursory bijvoeglijk naamwoord
-
-
short
-
short
-
short
– quickly and without warning 1 -
short
– in a curt, abrupt and discourteous manner 1 -
short
– at a disadvantage 1 -
short
– so as to interrupt 1 -
short
– at some point or distance before a goal is reached 1 -
short
– clean across 1 -
short
– without possessing something at the time it is contractually sold 1
-
the short
– the fielding position of the player on a baseball team who is stationed between second and third base 1 -
the short
– the location on a baseball field where the shortstop is stationed 1 -
the short
– accidental contact between two points in an electric circuit that have a potential difference 1the short; the short circuit– accidental contact between two points in an electric circuit that have a potential difference 1
-
short
– create a short circuit in 1 -
short
– cheat someone by not returning him enough money 1short; short-change– cheat someone by not returning him enough money 1-
short werkwoord
-
short-change werkwoord
-