Engels

Uitgebreide synoniemen voor stiffly in het Engels

stiffly:

stiffly bijwoord

  1. stiffly
    – in a stiff manner 1
    stiff; stiffly
    – in a stiff manner 1
  2. stiffly
    – in a rigid manner 1
    bolt; rigidly; stiffly
    – in a rigid manner 1
    • bolt bijwoord
      • he sat bolt upright1
    • rigidly bijwoord
      • the body was rigidly erect1
    • stiffly bijwoord

Alternatieve synoniemen voor "stiffly":


Verwante definities voor "stiffly":

  1. in a stiff manner1
    • his hands lay stiffly1
  2. in a rigid manner1

stiffly vorm van stiff:

stiff bijvoeglijk naamwoord

  1. stiff
    rigid; stiff; wooden
    • rigid bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
    • wooden bijvoeglijk naamwoord
  2. stiff
    rigid; stern; star; stiff; fixed; petrified; set; fossilized; fossilised
    • rigid bijvoeglijk naamwoord
    • stern bijvoeglijk naamwoord
    • star bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
    • fixed bijvoeglijk naamwoord
    • petrified bijvoeglijk naamwoord
    • set bijvoeglijk naamwoord
    • fossilized bijvoeglijk naamwoord, Amerikaans
    • fossilised bijvoeglijk naamwoord, Brits
  3. stiff
    difficult; tough; awkward; burdensome; hard; heavy; massive; stiff
  4. stiff
    punish; severe; stiff
    • punish bijvoeglijk naamwoord
    • severe bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
  5. stiff
    stiff conversation; stiff
  6. stiff
    firm; stiff; staunch; standing-on
  7. stiff
    clumsy; abstemious; unhandy; gawky; uneasy; doltish; wooden; owlish; stiff; not very good; poor
  8. stiff
    tough; stiff; rigid
    • tough bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
    • rigid bijvoeglijk naamwoord
  9. stiff
    grumpy; sullen; sulky; peevish; stiff; gruff; moody; surly; bad-tempered
  10. stiff
    rigid; stiff
    • rigid bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord

stiff bijvoeglijk naamwoord

  1. stiff
    – incapable of or resistant to bending 1
    rigid; stiff
    – incapable of or resistant to bending 1
    • rigid bijvoeglijk naamwoord
      • a rigid strip of metal1
      • a table made of rigid plastic1
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
      • a palace guardsman stiff as a poker1
      • stiff hair1
      • a stiff neck1
  2. stiff
    – rigidly formal 1
    stiff; starchy; buckram
    – rigidly formal 1
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
      • the letter was stiff and formal1
    • starchy bijvoeglijk naamwoord
      • a starchy manner1
    • buckram bijvoeglijk naamwoord
      • his prose has a buckram quality1
  3. stiff
    – not moving or operating freely 1
    stiff
    – not moving or operating freely 1
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
      • a stiff hinge1
  4. stiff
    – having a strong physiological or chemical effect 1
    strong; stiff; potent
    – having a strong physiological or chemical effect 1
    • strong bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
      • a stiff drink1
    • potent bijvoeglijk naamwoord
      • a potent toxin1
      • potent liquor1
      • a potent cup of tea1
  5. stiff
    – marked by firm determination or resolution; not shakable 1
    firm; steady; stiff; unwavering; unshakable; unfaltering; steadfast; unbendable
    – marked by firm determination or resolution; not shakable 1
    • firm bijvoeglijk naamwoord
      • firm convictions1
      • a firm mouth1
    • steady bijvoeglijk naamwoord
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
    • unwavering bijvoeglijk naamwoord
      • unwavering loyalty1
    • unshakable bijvoeglijk naamwoord
    • unfaltering bijvoeglijk naamwoord
    • steadfast bijvoeglijk naamwoord
      • steadfast resolve1
    • unbendable bijvoeglijk naamwoord
      • a man of unbendable perseverence1
  6. stiff
    – powerful 1
    stiff
    – powerful 1
    • stiff bijvoeglijk naamwoord
      • a stiff current1
      • a stiff breeze1

stiff bijwoord

  1. stiff
    – in a stiff manner 1
    stiff; stiffly
    – in a stiff manner 1
  2. stiff
    – extremely 1
    stiff
    – extremely 1
    • stiff bijwoord
      • bored stiff1
      • frightened stiff1

stiff [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the stiff
    – the dead body of a human being 1
    the remains; the stiff; the clay; the corpse; the cadaver
    – the dead body of a human being 1
    • remains [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stiff [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the murderer confessed that he threw the stiff in the river1
    • clay [the ~] zelfstandig naamwoord
      • honor comes to bless the turf that wraps their clay1
    • corpse [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the end of the police search was the discovery of a corpse1
    • cadaver [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the cadaver was intended for dissection1
  2. the stiff
    – an ordinary man 1
    the stiff
    – an ordinary man 1
    • stiff [the ~] zelfstandig naamwoord
      • a lucky stiff1
      • a working stiff1

Verwante woorden van "stiff":


Alternatieve synoniemen voor "stiff":


Antoniemen van "stiff":


Verwante definities voor "stiff":

  1. incapable of or resistant to bending1
    • a palace guardsman stiff as a poker1
    • stiff hair1
    • a stiff neck1
  2. rigidly formal1
    • the letter was stiff and formal1
  3. not moving or operating freely1
    • a stiff hinge1
  4. having a strong physiological or chemical effect1
    • a stiff drink1
  5. marked by firm determination or resolution; not shakable1
  6. powerful1
    • a stiff current1
    • a stiff breeze1
  7. in a stiff manner1
  8. extremely1
    • bored stiff1
    • frightened stiff1
  9. the dead body of a human being1
    • the murderer confessed that he threw the stiff in the river1
  10. an ordinary man1
    • a lucky stiff1
    • a working stiff1

Verwante synoniemen voor stiffly