Engels

Uitgebreide synoniemen voor stupor in het Engels

stupor:

stupor [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the stupor
    the anaesthetic; the narcosis; the drugging; the stupor; the anesthetic
    • anaesthetic [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • narcosis [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drugging [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stupor [the ~] zelfstandig naamwoord
    • anesthetic [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  2. the stupor
    the emotionlessness; the numbness; the stupor
  3. the stupor
    the numbness; the stupor
    • numbness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stupor [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the stupor
    – marginal consciousness 1
    the stupor; the semiconsciousness; the stupefaction; the grogginess
    – marginal consciousness 1
    • stupor [the ~] zelfstandig naamwoord
      • someone stole his wallet while he was in a drunken stupor1
    • semiconsciousness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stupefaction [the ~] zelfstandig naamwoord
    • grogginess [the ~] zelfstandig naamwoord
      • his grogginess was caused as much by exhaustion as by the blows1
  5. the stupor
    – the feeling of distress and disbelief that you have when something bad happens accidentally 1
    the shock; the daze; the stupor
    – the feeling of distress and disbelief that you have when something bad happens accidentally 1
    • shock [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he was numb with shock1
    • daze [the ~] zelfstandig naamwoord
      • his mother's death left him in a daze1
    • stupor [the ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "stupor":

  • stupors

Alternatieve synoniemen voor "stupor":


Verwante definities voor "stupor":

  1. marginal consciousness1
    • someone stole his wallet while he was in a drunken stupor1
  2. the feeling of distress and disbelief that you have when something bad happens accidentally1