Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Zoek: cycling

Engelse en Nederlandse zoekresultaten voor: cycling

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. cycle:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor cycling (Engels) in het Nederlands

cycling:


Synoniemen voor "cycling":


Verwante definities voor "cycling":

  1. the sport of traveling on a bicycle or motorcycle1

Wiktionary: cycling

cycling
noun
  1. The sport of riding and racing bicycles
cycling
noun
  1. sport|nld, is een verzamelnaam voor alle sporten waarbij gebruik wordt gemaakt van een fiets
  2. de sport van het wielrennen
Cross Translation:
FromToVia
• cycling → wielersport ↔ Radsport — Sportart, die mit dem Fahrrad betrieben oder ausgeführt wird
• cycling → wielersport ↔ cyclisme — sport qui consiste à monter une bicyclette ou une motocyclette (bien qu’on dise plutôt motocyclisme dans ce second cas).

cycle:

to cycle werkwoord (cycles, cycled, cycling)

  1. to cycle (ride a bike)
    fietsen
    • fietsen werkwoord (fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst)
  2. to cycle (bicycle; bike; wheel; pedal)
    – ride a bicycle 1
    fietsen
    • fietsen werkwoord (fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst)

Conjugations for cycle:

present
  1. cycle
  2. cycle
  3. cycles
  4. cycle
  5. cycle
  6. cycle
simple past
  1. cycled
  2. cycled
  3. cycled
  4. cycled
  5. cycled
  6. cycled
present perfect
  1. have cycled
  2. have cycled
  3. has cycled
  4. have cycled
  5. have cycled
  6. have cycled
past continuous
  1. was cycling
  2. were cycling
  3. was cycling
  4. were cycling
  5. were cycling
  6. were cycling
future
  1. shall cycle
  2. will cycle
  3. will cycle
  4. shall cycle
  5. will cycle
  6. will cycle
continuous present
  1. am cycling
  2. are cycling
  3. is cycling
  4. are cycling
  5. are cycling
  6. are cycling
subjunctive
  1. be cycled
  2. be cycled
  3. be cycled
  4. be cycled
  5. be cycled
  6. be cycled
diverse
  1. cycle!
  2. let's cycle!
  5. cycled
  6. cycling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

cycle [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cycle (bicycle; bike; push-bike; two-wheeler)
    de fiets; het rijwiel
    • fiets [de ~] zelfstandig naamwoord
    • rijwiel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the cycle (circular course)
    de cyclus; de kringloop
    • cyclus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kringloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the cycle
    de cyclus; de tijdkring
    • cyclus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tijdkring [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the cycle (bicycle; two-wheeler; bike; push-bike)
    de tweewieler
  5. the cycle (bicycle; bike; wheel)
    – a wheeled vehicle that has two wheels and is moved by foot pedals 1
    de fiets
    – vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien 2
    • fiets [de ~] zelfstandig naamwoord
      • in Nederland heeft bijna iedereen een fiets2
    het rijwiel
    • rijwiel [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. the cycle
    – A user-defined period of time during which you can schedule form data entry, review, or approval, or report review or approval through assignments, or schedule server actions, also known as jobs. Cycle also defines the time period for which data can be submitted. 3
    de cyclus
    • cyclus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cycle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cyclus circular course; cycle chain; cyclus; row; sequence; series
fiets bicycle; bike; cycle; push-bike; two-wheeler; wheel
kringloop circular course; cycle
rijwiel bicycle; bike; cycle; push-bike; two-wheeler; wheel
tijdkring cycle
tweewieler bicycle; bike; cycle; push-bike; two-wheeler
- Hz; cps; cycle per second; cycles/second; hertz; oscillation; rhythm; round
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fietsen bicycle; bike; cycle; pedal; ride a bike; wheel
- motorbike; motorcycle

Verwante woorden van "cycle":

  • recycle, cycling, cycles

Synoniemen voor "cycle":


Verwante definities voor "cycle":

  1. a wheeled vehicle that has two wheels and is moved by foot pedals1
  2. a single complete execution of a periodically repeated phenomenon1
    • a year constitutes a cycle of the seasons1
  3. a periodically repeated sequence of events1
    • a cycle of reprisal and retaliation1
  4. a series of poems or songs on the same theme1
    • Schubert's song cycles1
  5. the unit of frequency; one hertz has a periodic interval of one second1
  6. an interval during which a recurring sequence of events occurs1
  7. recur in repeating sequences1
  8. ride a bicycle1
  9. ride a motorcycle1
  10. pass through a cycle1
    • This machine automatically cycles1
  11. cause to go through a recurring sequence1
    • cycle the laundry in this washing program1
  12. A user-defined period of time during which you can schedule form data entry, review, or approval, or report review or approval through assignments, or schedule server actions, also known as jobs. Cycle also defines the time period for which data can be submitted.3

Wiktionary: cycle

cycle
verb
  1. to ride a cycle
noun
  1. program on a washing machine
  2. process
  3. complete rotation
cycle
noun
  1. een terugkerende, regelmatige reeks
  2. cyclus
verb
  1. op een fiets rijden
Cross Translation:
FromToVia
• cycle → programma ↔ Programm — eine Folge von Anweisungen für eine Maschine (häufig für einen Computer) oder Anlage
• cycle → fietsen; pedaleren ↔ Rad fahren — (intransitiv) mit einem Fahrrad fahren
• cycle → fiets; rijwiel; tweewieler; zwijntje; velo; stalen ros ↔ bécane — (familier, fr) bicyclette ; vélo.
• cycle → cyclus ↔ cycle — révolution astronomique.
• cycle → cyclus ↔ cycle — cyclisme|fr Catégorie des bicyclettes, tricycles, unicycles à propulsion humaine exclusive, ou à propulsion assistée possèdant une assistance électrique définie légalement.

Verwante vertalingen van cycling







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0724 seconde
Page rendered in 1.0 seconds