Engels

Uitgebreide vertaling voor abated (Engels) in het Nederlands

abated:

abated bijvoeglijk naamwoord

  1. abated (reduced; decreased; contracted)
    verminderd; ingekrompen; ingeslonken; geringer gemaakt

Vertaal Matrix voor abated:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geringer gemaakt abated; contracted; decreased; reduced
ingekrompen abated; contracted; decreased; reduced
ingeslonken abated; contracted; decreased; reduced
verminderd abated; contracted; decreased; reduced

Verwante woorden van "abated":


abate:

to abate werkwoord (abates, abated, abating)

  1. to abate (weaken; dilute; adulterate; )
    – become less in amount or intensity 1
    verzwakken; uitputten; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden
    • verzwakken werkwoord (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)
    • uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • zwakker worden werkwoord
    • aan kracht inboeten werkwoord (boet aan kracht in, boette aan kracht in, boetten aan kracht in, aan kracht ingeboet)
    • zwak worden werkwoord

Conjugations for abate:

present
  1. abate
  2. abate
  3. abates
  4. abate
  5. abate
  6. abate
simple past
  1. abated
  2. abated
  3. abated
  4. abated
  5. abated
  6. abated
present perfect
  1. have abated
  2. have abated
  3. has abated
  4. have abated
  5. have abated
  6. have abated
past continuous
  1. was abating
  2. were abating
  3. was abating
  4. were abating
  5. were abating
  6. were abating
future
  1. shall abate
  2. will abate
  3. will abate
  4. shall abate
  5. will abate
  6. will abate
continuous present
  1. am abating
  2. are abating
  3. is abating
  4. are abating
  5. are abating
  6. are abating
subjunctive
  1. be abated
  2. be abated
  3. be abated
  4. be abated
  5. be abated
  6. be abated
diverse
  1. abate!
  2. let's abate!
  3. abated
  4. abating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor abate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitputten exhausting; fatigueing; wearing out
verslappen subside; weakening
verzwakken subside; weakening
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan kracht inboeten abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken
uitputten abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken fatigue; tire out; wear out
verslappen abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken fade; slacken; weaken
verzwakken abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken be going down hill; be lost; cease; come down; fall away; weaken
zwak worden abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken
zwakker worden abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken
- die away; let up; slack; slack off; slake
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- calm down; lull

Verwante woorden van "abate":


Synoniemen voor "abate":


Verwante definities voor "abate":

  1. become less in amount or intensity1
    • The storm abated1
  2. make less active or intense1

Wiktionary: abate

abate
verb
  1. to be defeated
  2. to bar, to except
  3. to deduct, to omit
  4. to decrease or become less in strength
  5. to bring down a person physically or mentally
  6. to bring down or reduce to a lower state

Cross Translation:
FromToVia
abate afschaffen; afgelasten; annuleren; ontbinden; tenietdoen; terugnemen; afzeggen annulerrendre nul.
abate aflaten; ophouden; stoppen; uitscheiden; wijken; afmaken; afsluiten; beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.
abate matigen; opvangen; temperen; langzamer gaan; vaart minderen; vertragen ralentir — transitif|fr diminuer la vitesse.
abate beëindigen; afbreken; opbreken; opheffen; staken; stelpen; stoppen; stopzetten; afmaken; afsluiten; besluiten; uitmaken; voleindigen terminerborner, limiter.