Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. neighbour:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor neighbour:
    • buurjongen


Engels

Uitgebreide vertaling voor neighbour (Engels) in het Nederlands

neighbour:

neighbour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits

  1. the neighbour (neighbor)
    de buurman
    • buurman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the neighbour (neighbor)
    de buur
    • buur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the neighbour (neighbor)
    de buurvrouw

Vertaal Matrix voor neighbour:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buur neighbor; neighbour
buurman neighbor; neighbour
buurvrouw neighbor; neighbour
- neighbor
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- neighbor

Synoniemen voor "neighbour":


Verwante definities voor "neighbour":

  1. a nearby object of the same kind1
  2. a person who lives (or is located) near another1
  3. be located near or adjacent to1
  4. live or be located as a neighbor1

Wiktionary: neighbour

neighbour
verb
  1. to be adjacent to
noun
  1. a person living on adjacent or nearby land
neighbour
noun
  1. een persoon die in andermans omgeving woont
  2. een man naast wie men woont
  3. vrouw woonachtig in het belendende huis

Cross Translation:
FromToVia
neighbour buurman Nachbar — in unmittelbarer Nähe wohnende Person
neighbour buurvrouw Nachbarin — in unmittelbarer Nähe wohnende (weibliche) Person
neighbour buurman voisin — Celui qui demeure à côté

Verwante vertalingen van neighbour