Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. panting:
  2. pant:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor panting (Engels) in het Nederlands

panting:

panting bijvoeglijk naamwoord

  1. panting (short of breath; short-winded)
    kortademig; hijgerig

Vertaal Matrix voor panting:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- heaving; trousering
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hijgerig panting; short of breath; short-winded
kortademig panting; short of breath; short-winded

Verwante woorden van "panting":


Synoniemen voor "panting":


Verwante definities voor "panting":

  1. breathing heavily (as after exertion)1
  2. any fabric used to make trousers1

panting vorm van pant:

to pant werkwoord (pants, panted, panting)

  1. to pant (wheeze; blow; gasp; puff)
    hijgen; blazen; puffen
    • hijgen werkwoord (hijg, hijgt, hijgde, hijgden, gehijgd)
    • blazen werkwoord (blaas, blaast, blies, bliezen, geblazen)
    • puffen werkwoord (puf, puft, pufte, puften, gepuft)

Conjugations for pant:

present
  1. pant
  2. pant
  3. pants
  4. pant
  5. pant
  6. pant
simple past
  1. panted
  2. panted
  3. panted
  4. panted
  5. panted
  6. panted
present perfect
  1. have panted
  2. have panted
  3. has panted
  4. have panted
  5. have panted
  6. have panted
past continuous
  1. was panting
  2. were panting
  3. was panting
  4. were panting
  5. were panting
  6. were panting
future
  1. shall pant
  2. will pant
  3. will pant
  4. shall pant
  5. will pant
  6. will pant
continuous present
  1. am panting
  2. are panting
  3. is panting
  4. are panting
  5. are panting
  6. are panting
subjunctive
  1. be panted
  2. be panted
  3. be panted
  4. be panted
  5. be panted
  6. be panted
diverse
  1. pant!
  2. let's pant!
  3. panted
  4. panting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

pant [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the pant (trouser)
    – (usually in the plural) a garment extending from the waist to the knee or ankle, covering each leg separately 1
    de broek
    – kledingstuk met twee pijpen dat om je benen en je billen zit 2
    • broek [de ~] zelfstandig naamwoord
      • ze draagt een broek als het koud is2

Vertaal Matrix voor pant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broek pant; trouser pants; slacks; trousers
- gasp
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blazen blow; gasp; pant; puff; wheeze blow; hum; whistle
hijgen blow; gasp; pant; puff; wheeze gasp; pant for breath
puffen blow; gasp; pant; puff; wheeze
- gasp; heave; puff

Verwante woorden van "pant":


Synoniemen voor "pant":


Verwante definities voor "pant":

  1. a short labored intake of breath with the mouth open1
  2. (usually in the plural) a garment extending from the waist to the knee or ankle, covering each leg separately1
  3. the noise made by a short puff of steam (as from an engine)1
  4. breathe noisily, as when one is exhausted1
    • The runners reached the finish line, panting heavily1
  5. utter while panting, as if out of breath1

Wiktionary: pant

pant
noun
  1. a quick breathing
pant
verb
  1. zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning