Spite in het Nederlands vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

spite:
- wrevel; verstoordheid; gegriefdheid; kwaadaardigheid; slechtheid; kwaadwilligheid; boosaardigheid; gemeenheid; naijver; ressentiment; rancune; haatdragendheid
Wiktionary:
- spite → boosaardigheid, wrok, ergernis, droefheid, ascese, irritatie
- spite → haten, mishandelen
- spite → ondanks

Engels

Uitgebreide vertaling voor spite (Engels) in het Nederlands

the spite (peevishness; pique; surliness; testiness; tetchiness)
de wrevel; de verstoordheid; de gegriefdheid
- wrevel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- verstoordheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gegriefdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the spite (malice; nastiness)
de kwaadaardigheid; de slechtheid; de kwaadwilligheid; de boosaardigheid; de gemeenheid
- kwaadaardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slechtheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kwaadwilligheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- boosaardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gemeenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the spite (jealousy; envy)
de naijver
- naijver [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
the spite (resentment)
het ressentiment
- ressentiment [het ~] zelfstandig naamwoord
the spite (grudge; rancour; resentment; pique; ill-will; rancor)
de rancune; de haatdragendheid
- rancune [de ~] zelfstandig naamwoord
- haatdragendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
boosaardigheid	malice; nastiness; spite
gegriefdheid	peevishness; pique; spite; surliness; testiness; tetchiness
gemeenheid	malice; nastiness; spite	crookedness; meanness; nastiness; wickedness
haatdragendheid	grudge; ill-will; pique; rancor; rancour; resentment; spite
kwaadaardigheid	malice; nastiness; spite
kwaadwilligheid	malice; nastiness; spite
naijver	envy; jealousy; spite
rancune	grudge; ill-will; pique; rancor; rancour; resentment; spite
ressentiment	resentment; spite
slechtheid	malice; nastiness; spite	badness; meanness; wickedness
verstoordheid	peevishness; pique; spite; surliness; testiness; tetchiness	indignation
wrevel	peevishness; pique; spite; surliness; testiness; tetchiness	irritability; irritation; pique
-	bitchiness; cattiness; malice; maliciousness; nastiness; spitefulness; venom
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	bruise; hurt; injure; offend; wound

spite

noun

ill-will or hatred toward another; a desire to vex or injure
- spite → boosaardigheid; wrok
vexation, chagrin, mortification
- spite → ergernis; droefheid; ascese; irritatie

verb

Cross Translation:

From	To	Via
• spite	→ ondanks	↔ dépit — chagrin mêlé d’un peu de colère, d’irritation.

Computer vertaling door derden: