Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. thorn:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor thorn (Engels) in het Zweeds

thorn:

thorn [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the thorn (sting)
    tagg; stick; törn
    • tagg [-en] zelfstandig naamwoord
    • stick [-ett] zelfstandig naamwoord
    • törn zelfstandig naamwoord

thorn

  1. thorn (spine; prickle; spike)

Vertaal Matrix voor thorn:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stick sting; thorn engraving; incising; inscribing; print; print-out; stitch; twinge
tagg sting; thorn note tag; tag; thorns
törn sting; thorn bump; thud; thump
- irritant; pricker; prickle; spikelet; spine; sticker
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stick beat it; bugger off; bugger up; buzz off; clear out; fuck off; get; get lost; get on; go astray; go away; go to hell; move on; pack it; piss off; push off; scram
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
tagg prickle; spike; spine; thorn

Verwante woorden van "thorn":


Synoniemen voor "thorn":


Verwante definities voor "thorn":

  1. something that causes irritation and annoyance1
    • he's a thorn in my flesh1
  2. a Germanic character of runic origin1
  3. a small sharp-pointed tip resembling a spike on a stem or leaf1

Wiktionary: thorn


Cross Translation:
FromToVia
thorn torn; tagg; törne DornBotanik: ein stechendes Gebilde an einer Pflanze, das an der Stelle eines Organs sitzt
thorn tagg; törne Stachel — spitzes Pflanzenteil, Auswuchs des Rindengewebes
thorn akacia AkazieGattung dorniger Baum und Strauch der Tropen und Subtropen (Acacia)
thorn tagg; torn; törne épine — (botanique) branche, feuille, stipule ou partie de feuille transformée en un organe allongé et piquant.

Verwante vertalingen van thorn