Spaans

Uitgebreide synoniemen voor bruja in het Spaans

bruja:

bruja [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bruja
    la bruja; la arpía; el lechuza; el brujilla; la víbora
    • bruja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • arpía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lechuza [el ~] zelfstandig naamwoord
    • brujilla [el ~] zelfstandig naamwoord
    • víbora [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. la bruja
    la mala bestia; la bruja
  3. la bruja
    el hechicero; la bruja; el mago; el genio; el brujo; el artista satánico
    • hechicero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bruja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mago [el ~] zelfstandig naamwoord
    • genio [el ~] zelfstandig naamwoord
    • brujo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • artista satánico [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. la bruja
    la bruja; la diablada; la diablesa; la diabla
    • bruja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • diablada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • diablesa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • diabla [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. la bruja
    la aguja; la espiga; la ficha; la arpía; el alfiler; la clavija; la bruja
    • aguja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • espiga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ficha [la ~] zelfstandig naamwoord
    • arpía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • alfiler [el ~] zelfstandig naamwoord
    • clavija [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bruja [la ~] zelfstandig naamwoord
  6. la bruja
    la bruja; la tenazas; la arpía; el alicates; la tenazas para doblar
  7. la bruja
    la bruja
    • bruja [la ~] zelfstandig naamwoord
  8. la bruja
    la arpía; la nena; la bruja pesada; la bruja; la hembra; la leona
    • arpía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • nena [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bruja pesada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bruja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • hembra [la ~] zelfstandig naamwoord
    • leona [la ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "bruja":


Verwante synoniemen voor bruja