Spaans
Uitgebreide synoniemen voor caduco in het Spaans
caduco:
-
caduco
soso; flojo; vago; agotado; débil; blanco; lejano; pálido; gris; tenue; pardo; canoso; gastado; lívido; caduco; difuso; desgastado; mustio; enfermizo; lánguido; desteñido; deslucido; plomizo; incoloro; descolorido; manoseado; desmudado; sin color-
soso bijvoeglijk naamwoord
-
flojo bijvoeglijk naamwoord
-
vago bijvoeglijk naamwoord
-
agotado bijvoeglijk naamwoord
-
débil bijvoeglijk naamwoord
-
blanco bijvoeglijk naamwoord
-
lejano bijvoeglijk naamwoord
-
pálido bijvoeglijk naamwoord
-
gris bijvoeglijk naamwoord
-
tenue bijvoeglijk naamwoord
-
pardo bijvoeglijk naamwoord
-
canoso bijvoeglijk naamwoord
-
gastado bijvoeglijk naamwoord
-
lívido bijvoeglijk naamwoord
-
caduco bijvoeglijk naamwoord
-
difuso bijvoeglijk naamwoord
-
desgastado bijvoeglijk naamwoord
-
mustio bijvoeglijk naamwoord
-
enfermizo bijvoeglijk naamwoord
-
lánguido bijvoeglijk naamwoord
-
desteñido bijvoeglijk naamwoord
-
deslucido bijvoeglijk naamwoord
-
plomizo bijvoeglijk naamwoord
-
incoloro bijvoeglijk naamwoord
-
descolorido bijvoeglijk naamwoord
-
manoseado bijvoeglijk naamwoord
-
desmudado bijvoeglijk naamwoord
-
sin color bijvoeglijk naamwoord
-
Verwante woorden van "caduco":
Alternatieve synoniemen voor "caduco":
caducar:
-
caducar
caducar; hundirse; derrumbarse; caer en ruina; deshacerse; decaer; declinar; desmoronarse; desplomarse; desintegrarse; desmedrar; fragmentarse-
caducar werkwoord
-
hundirse werkwoord
-
derrumbarse werkwoord
-
caer en ruina werkwoord
-
deshacerse werkwoord
-
decaer werkwoord
-
declinar werkwoord
-
desmoronarse werkwoord
-
desplomarse werkwoord
-
desintegrarse werkwoord
-
desmedrar werkwoord
-
fragmentarse werkwoord
-
-
caducar
decidir; decidirse a; terminar; concluir; convenir en; acordar; vencer; resolver; caducar; expirar-
decidir werkwoord
-
decidirse a werkwoord
-
terminar werkwoord
-
concluir werkwoord
-
convenir en werkwoord
-
acordar werkwoord
-
vencer werkwoord
-
resolver werkwoord
-
caducar werkwoord
-
expirar werkwoord
-
-
caducar
Conjugations for caducar:
presente
- caduco
- caducas
- caduca
- caducamos
- caducáis
- caducan
imperfecto
- caducaba
- caducabas
- caducaba
- caducábamos
- caducabais
- caducaban
indefinido
- caduqué
- caducaste
- caducó
- caducamos
- caducasteis
- caducaron
fut. de ind.
- caducaré
- caducarás
- caducará
- caducaremos
- caducaréis
- caducarán
condic.
- caducaría
- caducarías
- caducaría
- caducaríamos
- caducaríais
- caducarían
pres. de subj.
- que caduque
- que caduques
- que caduque
- que caduquemos
- que caduquéis
- que caduquen
imp. de subj.
- que caducara
- que caducaras
- que caducara
- que caducáramos
- que caducarais
- que caducaran
miscelánea
- ¡caduca!
- ¡caducadle!
- ¡no caduques!
- ¡no caduquéis!
- caducado
- caducándo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el caducar