Spaans
Uitgebreide synoniemen voor degenerar in het Spaans
degenerar:
-
degenerar
degenerarse; degenerar; arruinar; malograr-
degenerarse werkwoord
-
degenerar werkwoord
-
arruinar werkwoord
-
malograr werkwoord
-
-
degenerar
podrirse; estropearse; deshacerse; pudrirse; degenerar; atrofiarse; consumirse; descomponerse; corromperse; digerirse; corroerse-
podrirse werkwoord
-
estropearse werkwoord
-
deshacerse werkwoord
-
pudrirse werkwoord
-
degenerar werkwoord
-
atrofiarse werkwoord
-
consumirse werkwoord
-
descomponerse werkwoord
-
corromperse werkwoord
-
digerirse werkwoord
-
corroerse werkwoord
-
-
degenerar
corromper; estropear; malograr; destruir; degenerar; malear; echar a perder; degenerarse-
corromper werkwoord
-
estropear werkwoord
-
malograr werkwoord
-
destruir werkwoord
-
degenerar werkwoord
-
malear werkwoord
-
echar a perder werkwoord
-
degenerarse werkwoord
-
Conjugations for degenerar:
presente
- degenero
- degeneras
- degenera
- degeneramos
- degeneráis
- degeneran
imperfecto
- degeneraba
- degenerabas
- degeneraba
- degenerábamos
- degenerabais
- degeneraban
indefinido
- degeneré
- degeneraste
- degeneró
- degeneramos
- degenerasteis
- degeneraron
fut. de ind.
- degeneraré
- degenerarás
- degenerará
- degeneraremos
- degeneraréis
- degenerarán
condic.
- degeneraría
- degenerarías
- degeneraría
- degeneraríamos
- degeneraríais
- degenerarían
pres. de subj.
- que degenere
- que degeneres
- que degenere
- que degeneremos
- que degeneréis
- que degeneren
imp. de subj.
- que degenerara
- que degeneraras
- que degenerara
- que degeneráramos
- que degenerarais
- que degeneraran
miscelánea
- ¡degenera!
- ¡degenerad!
- ¡no degeneres!
- ¡no degeneréis!
- degenerado
- degenerando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes