Spaans

Uitgebreide synoniemen voor destello in het Spaans

destello:

destello [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el destello
    el destello; el centelleo
  2. el destello
    el diablo; el pobrecito; la flecha; el flash; el relámpago; el destello; el pobre; el centelleo; el rayo
    • diablo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pobrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
    • flecha [la ~] zelfstandig naamwoord
    • flash [el ~] zelfstandig naamwoord
    • relámpago [el ~] zelfstandig naamwoord
    • destello [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pobre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • centelleo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rayo [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. el destello
    la luz; el brillo; el resplandor; el chispeo; el destello
    • luz [la ~] zelfstandig naamwoord
    • brillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • resplandor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chispeo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • destello [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. el destello
    la picazón; el centelleo; el brillo; el destello; el murmullo; el silbido; el ruido de fondo
  5. el destello
    la chispa; el destello; el asomo; el atisbo
    • chispa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • destello [el ~] zelfstandig naamwoord
    • asomo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • atisbo [el ~] zelfstandig naamwoord
  6. el destello
    el relámpago; la flecha; el rayo; el destello; el flash
    • relámpago [el ~] zelfstandig naamwoord
    • flecha [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rayo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • destello [el ~] zelfstandig naamwoord
    • flash [el ~] zelfstandig naamwoord
  7. el destello
    el brillo; la brillantez; el esplendor; el destello; el resplandor
  8. el destello
    el destello

Verwante woorden van "destello":

  • destellos

Alternatieve synoniemen voor "destello":


destello vorm van destellar:

destellar werkwoord

  1. destellar
    brillar; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; centellear; clarear; relampaguear
  2. destellar
  3. destellar
    brillar; relucir; resplandecer; chispear; destellar; fulgurar; centellear

Conjugations for destellar:

presente
  1. destello
  2. destellas
  3. destella
  4. destellamos
  5. destelláis
  6. destellan
imperfecto
  1. destellaba
  2. destellabas
  3. destellaba
  4. destellábamos
  5. destellabais
  6. destellaban
indefinido
  1. destellé
  2. destellaste
  3. destelló
  4. destellamos
  5. destellasteis
  6. destellaron
fut. de ind.
  1. destellaré
  2. destellarás
  3. destellará
  4. destellaremos
  5. destellaréis
  6. destellarán
condic.
  1. destellaría
  2. destellarías
  3. destellaría
  4. destellaríamos
  5. destellaríais
  6. destellarían
pres. de subj.
  1. que destelle
  2. que destelles
  3. que destelle
  4. que destellemos
  5. que destelléis
  6. que destellen
imp. de subj.
  1. que destellara
  2. que destellaras
  3. que destellara
  4. que destelláramos
  5. que destellarais
  6. que destellaran
miscelánea
  1. ¡destella!
  2. ¡destellad!
  3. ¡no destelles!
  4. ¡no destelléis!
  5. destellado
  6. destellando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Alternatieve synoniemen voor "destellar":