Spaans

Uitgebreide synoniemen voor picos in het Spaans

picos:

picos [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el picos
    el emboquillados; el picos; la boquillas
  2. el picos
    el picos; la bocazas
    • picos [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bocazas [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. el picos
    el picos
    • picos [el ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "picos":


pico:

pico [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pico
    la boca; el pico; la bocaza
    • boca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bocaza [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. el pico
    el pico; el cumbre; la hora punta; el punto más alto
  3. el pico
    el pico; el cumbre; el punto más alto
  4. el pico
    el clímax; el pico; el súmmum; el colmo; el punto culminante; el punto álgido; la cumbre; el pináculo; el apogeo; la culminación; el ápice; el cúspide; el cenit; el momento culminante
  5. el pico
    el cumbre; la tope; el pico; el punto más alto
    • cumbre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tope [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • punto más alto [el ~] zelfstandig naamwoord
  6. el pico
    la mandíbulas; la boca; el pico; la bocaza
    • mandíbulas [la ~] zelfstandig naamwoord
    • boca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bocaza [la ~] zelfstandig naamwoord
  7. el pico
    el pico
    • pico [el ~] zelfstandig naamwoord
  8. el pico
    el pico; la boca de un pájaro

Verwante woorden van "pico":


Alternatieve synoniemen voor "pico":


Verwante synoniemen voor picos